zondag 5 juli 2015

Tintomara, gelaagde koperblazers-cd van Wim van Hasselt en Jörgen van Rijen

 
Jarenlang kon je ze rechtsachter zien zitten op het podium van het Concertgebouw: Wim van Hasselt en Jörgen van Rijen, trompettist en trombonist in het Koninklijk Concertgebouworkest. Die tijd is voorbij. Van Hasselt nam vorig jaar afscheid van het orkest. Hij is verhuisd naar Freiburg, waar hij docent is geworden aan de Musikhochschule.
Wim van Hasselt

Jörgen van Rijen
Ze komen weer even samen op de cd Tintomara, genoemd naar een compositie van de Zweed Folke Rabe. Die verwijst weer naar een tweeslachtige figuur uit The Briar Rose Book van Jonas Love Almqvist, alsof Rabe met de keuze voor trompet en trombone twee kanten van eenzelfde personage wil laten horen. Dan heeft hij het getroffen met Van Hasselt en Van Rijen. Als Van Hasselt zijn toon laat wegsmelten, kiest Van Rijen dezelfde intensiteit, dezelfde directheid, dezelfde zwaarte, en omgekeerd - als raspaarden uit hetzelfde nest.

Hun cd is een bonte staalkaart van originele stukken en bewerkingen, die loopt van de 17de eeuw tot nu.

Van oorsprong vocale duetten van Henry Purcell laten ze tintelen van verwachting, alsof de onderliggende tekst meezingt in de trompet- en trombonelijnen. Niet alle composities zijn even sterk, maar One trumpet, een werk van Martijn Padding uit 2000, boort een enorme hoeveelheid speelmanieren aan. Desondanks krijg je niet de indruk dat je luistert naar een gereedschapskist vol technische trucs. Er ontstaat een ritmische beweging die je pakt en tot het einde toe vasthoudt.

Ook Slipstream, van Florian Magnus Meier, is een gelukkige keuze, geschreven voor trombone en loop station: Jörgen van Rijen neemt een fragment op, dat als een loop wordt herhaald. Hij voegt lagen toe, maar zet ook lijnen stop. De indruk ontstaat dat er een veelheid aan instrumenten speelt, in een idioom dat loopt van mechanische metal tot balkanritmes. Uiteindelijk ontspoort het stuk en spatten de loops uit elkaar.

De cd eindigt met een kermisstuk van Jean-François Michel - een feestelijke rondedans door mannen die duidelijk pret hebben in het samen muziekmaken.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 18 maart 2015

Wim van Hasselt en Jörgen van Rijen
Tintomara
Channel Classics


maandag 22 juni 2015

Richard Goode vergde met Beethovens laatste sonates het uiterste van zichzelf. En van zijn luisteraars.



foto: Steve Riskind

Richard Goode had voor zijn vijfde optreden in de serie Meesterpianisten een programma samengesteld dat verder ging dan de concerten die hij eerder in Nederland gaf. Met Beethovens laatste sonates, opus 109, 110 en 111, vroeg hij het uiterste - van zichzelf, maar ook van zijn luisteraars. De composities vormen samen één epische zwanenzang: Beethovens definitieve afscheid van de pianosonate. Vooral de laatste sonate spreekt tot de verbeelding. Thomas Mann gebruikte in zijn kunstenaarsroman Doktor Faustus het slotdeel Arietta als metafoor voor een Ende ohne Wiederkehr. Schiller noemde de sonate een symbool van het voortreffelijke. 
De raadselachtige opbouw van de werken vormt een belangrijk deel van hun aantrekkingskracht. Beethoven laat zijn frases als gedachtensprongen heen en weer flitsen. Hij breekt ze onverwacht af en gaat op een ander spoor verder. Pas als een musicus je in dat labyrint van gedachtenflarden bij de hand weet te nemen, valt alles op zijn plaats. Dan kun je even het gevoel krijgen dat je oog in oog staat met het Hogere.

Van Richard Goode mag je verwachten dat hij die ervaring kan oproepen. Jarenlang heeft de Amerikaan zich beziggehouden met de sonates, niet alleen met de laatste, maar met de complete serie van 32 stuks. Hij heeft er colleges over gegeven en ze integraal op cd gezet. In de serie Meesterpianisten hoorden we hem in Schubert, Schumann, Chopin, Debussy, Bach en een enkele sonate van Beethoven: stuk voor stuk concerten waaruit hij tevoorschijn kwam als een weloverwogen musicus - eerder een denker dan een impulsieve klavierleeuw. Er is nog een punt waarmee hij als Beethovenvertolker hoge ogen gooit: hij is geen mooispeler. Als het zo uitkomt, laat hij een klank knarsen als een korrel zand tussen je tanden.

Zijn opus 109 opende in een gewijde sfeer. Als een stil gebed neuriede Goode een korte passage voor zich uit. Hij maakte een abrupte overgang naar woeste arpeggio's en kwam uiteindelijk terug bij het serene landschap van het begin. Met die fraai uitgewerkte mijmeringen had hij een belangrijke troef in handen. Beethoven was in de periode waarin hij de sonates schreef bezig met zijn Missa Solemnis. De religieuze sfeer van de mis loopt in de pianowerken verder. Er is een citaat van Bach, 'Es ist vollbracht'. Er zijn fuga's en trillers die zo lang doorgaan dat je ze als een waas ervaart - een onwerkelijke blik in een dimensie zonder ruimte of tijd. Goode gunde zijn publiek die blik. In de variatiereeks waarmee de sonate afsluit, nam hij risico's: zijn hoge tempi waren op het randje van speelbaar. Vervolgens leverde opus 110 een glasheldere fuga op, die dwars door Beethovens dwaalmanoeuvres heen koers hield. 
En toch ontbrak er iets wezenlijks. Basnoten kregen te weinig articulatie, ritmische figuren zwalkten. In het Arietta, het slotdeel van opus 111, tastte onder de trillerwaas een motiefje doelloos rond. Het verhevene kreeg geen tegenwicht, de korrel zand tussen je tanden ontbrak. Aan het slot van de avond bleef je achter met het gevoel dat je bijna tot de kruin van een boom was geklommen maar de takken onder je voeten voelde afbreken.

Richard Goode in de serie Meesterpianisten. 15/3, Concertgebouw Amsterdam.

BEETHOVENS PIANOWENSEN
Hoe een piano moest klinken in de oren van Beethoven, ging zijn eigen fantasie te boven.
Beethoven was vrijwel doof toen hij zijn laatste sonates schreef, maar hoe een piano moest klinken, daar had hij uitgesproken ideeën over. Groot moest de klank zijn, met een toon die doorklonk tot lang na de aanslag. Aan de zes octaven van de instrumenten van zijn tijd had hij niet genoeg. Hij spoorde bouwers in Wenen, Parijs en Londen aan haast te maken met de ontwikkeling van het prille instrument. De fortepiano uit zijn jeugd, met een klank die nog dicht tegen de lichte toon van het klavecimbel aan leunde, had voor hem afgedaan. De sonates die hij in zijn beginjaren schreef, pasten hem niet meer. Beethovens fantasie ging snel, sneller dan de bouwers konden bijbenen. Bezoekers van zijn concerten zagen snaren die aan flarden werden gebeukt en geknakte hamers. De nieuwste ontwikkeling kwam van een Engelsman, Broadwood. Zijn instrument had meer volume dan de Erard die hij in huis had en die was bezweken tijdens het componeren van het Vijfde pianoconcert. Beethoven was euforisch: 'Het instrument omvat zes hele octaven, de klank is vol, mooi en krachtig - majesteitelijk in de laagte, zangerig in de hoogte.' Dat enthousiasme duurde niet lang. Met zijn hoofd in een koepel boven de piano ving hij net genoeg op om te horen dat ook de Broadwood het niet haalde bij het instrument dat hij in gedachten had. De Steinway waarop Richard Goode speelt, voldoet aan minstens twee van zijn wensen: hij heeft meer dan zeven octaven en een bulderkracht waarvan Beethoven alleen kon dromen.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 17 maart 2015

Judith van Wanroij en Barbara Kozelj: vlezig ontmoet superslank


Judith van Wanroij



Judith van Wanroij is druk met haar optredens bij De Nationale Opera. Barbara Kozelj reist met het Boedapest Festival Orkest naar Abu Dhabi. Beiden zingen ze in Die Zauberflöte - twee producties van dezelfde opera van Mozart. Tussen de voorstellingen door ontmoeten ze elkaar voor een duorecital in het Muziekgebouw aan 't IJ. Ze worden net niet gecast voor de grootste rollen; dat biedt kansen voor programmamakers. Met twee solisten, de een sopraan, de ander mezzo, kun je avontuurlijkere concerten samenstellen dan met één peperdure wereldster.
Barbara Kozelj
Neem het liefdesduet 'Pur ti miro' van Monteverdi. Judith van Wanroij opent en Barbara Kozelj, zichtbaar zwanger, beantwoordt haar strelende woorden. De stemmen slingeren om elkaar heen als lichamen tijdens het liefdesspel. Aan het slot vallen ze met elkaar samen tot een fluisterend eensgezinde toon. Thomas Beijer begeleidt op de piano met teer getekende lijnen.

De mezzostem van Kozelj is iets vleziger dan de superslanke sopraan van Van Wanroij, maar ze kiezen dezelfde timing en over de opbouw van een aria zijn ze het volmaakt eens. Hoe verschillend de karakters van hun stemmen zijn, hoor je in de sololiederen: in de lange bogen die Kozelj maakt in 'Mi lusingha' uit Händels Alcina, en in 'Se il padre perdei', met roerende eenvoud gezongen door Van Wanroij, die zo terugblikt op haar eerste grote rol bij De Nationale Opera: Ilia in Mozarts Idomeneo.

In hun toegift, 'Die Schwestern' van Brahms, gaan ze als identieke tweelingen gelijk op, tot ze vallen voor dezelfde man. Met Van Wanroijs hand op Kozeljs buik nemen ze afscheid: knipoog van twee zangeressen, elk onderweg naar de eigen glansrijke carrière.
Monteverdi, Händel, Mozart, Dvorák, Smetana. Judith van Wanroij, Barbara Kozelj, Thomas Beijer. 13/3, Muziekgebouw aan 't IJ, Amsterdam 
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 16 maart 2015

Opperste eenvoud maakt Sulla Lira aantrekkelijk



Alleen al om naar te kijken zijn ze schitterend: de lira de braccio en de lirone, instrumenten waarmee zangers zich rond 1600 in het noorden van Italië begeleidden. De ingewikkelde polyfonie, met zijn lijnen die elkaar kruisten, was uit de mode geraakt. In plaats daarvan kwam de seconda prattica op, met eenvoudige melodieën die werden gezongen en begeleid 'op de wijze van Orpheus'.

De beroemdste vertegenwoordiger van deze seconda prattica was Monteverdi, maar de musici van het Zwitserse ensemble Le miroir de musique laten een baaierd van andere componisten aan het woord: Demofonte, Saracini, Striggio, Caccini, de een sterker dan de ander. De kracht van deze opname zit hem in de eenvoud waarmee de solisten Maria Cristina Kiehr en Giovanni Cantarini de liederen zingen. Die doet in zijn opperste puurheid vaak kwetsbaar aan, maar juist dat maakt de uitvoeringen aantrekkelijk.
Le miroir de la musique
Sulla lira
Ricercar

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 25 februari 2015

maandag 4 mei 2015

Cavalieri nodigt uit tot bewegen, woorden om te zetten in gestes

René Jacobs - zanger, dirigent maar de laatste decennia ook onderzoeker - voert je mee naar het Italië van de nadagen van de 16de eeuw. Het knisperde er van de belofte van een nieuwe tijd. De bidzalen, de oratoria, van Rome waren tot op zekere hoogte vrijplaatsen, plekken waar de straffe liturgische regels konden worden losgelaten. Er ontstonden experimenten voor nieuwe vormen van religieuze beleving. De eigen taal mocht de plaats innemen van het formele Latijn en nieuwe vormen van muziektheater kregen een kans - voorlopers van opera en oratorium.
Emilio de Cavalieri, geboren rond 1550, was hierin een belangrijke speler. Hij was diplomaat, adviseur van de groothertog van Toscane, vertrouweling aan het pauselijk hof, maar ook danser en choreograaf. En componist. Ter ere van het jubeljaar 1600 schreef hij het theatrale Rappresentatione di Anima e di Corpo, een moralistische allegorie. Zo te horen bedacht hij zijn noten als een choreograaf. Grote delen van het werk zijn uitnodigingen om te bewegen, de woorden om te zetten in gestes.    

René Jacobs maakt de sfeer van verwachting uit Cavalieri's tijd mooi voelbaar. Hij laat het koor, en personages als de Ziel, de Wereld en een Beschermengel zingen met de eenvoud die de componist voorschrijft: zonder opsmuk. Alles stond in dienst van de tekst, maar Cavalieri maakt één uitzondering: de zielen in het Paradijs krijgen weelderige coloraturen toebedeeld. René Jacobs voegt daar een kritische knipoog naar het publiek aan toe. Ook Vita mondana, het wereldse leven, dat vooral vervuld is van zichzelf, laat hij uit de band springen met versierde noten die de ijdelheid van de mens illustreren.

De Akademie für alte Musik Berlin houdt zich aan Cavalieri's regel en maakt ruim baan voor de tekst, maar zodra de musici mogen uitpakken krijgen de noten een zwaai en raken ze los van het papier. Datzelfde geldt voor de koorzangers van de Deutsche Staatsoper Berlin en de solisten.

Eén klein minpuntje: de lange, gesproken inleiding van Avveduto en Prudentio klinkt wat gekunsteld. Dat is voorbij zodra de zangers gaan zingen. Dan kan de Rappresentatione di Anima e di Corpo in al zijn kracht losbranden.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 25 februari 2015


René Jacobs
Emilio de Cavalieri: Rappresentatione di Anima e di Corpo
Harmonia Mundi

woensdag 29 april 2015

Sokolov live, roekeloos, stijlvast

Niets is gelikt bij Grigori Sokolov. Neem de eerste lijn van het stuk waarmee de pianist zijn nieuwe cd opent, Mozarts Sonate KV 280 - de minieme versiering die hij eraan toevoegt, komt er net niet gaaf uit. Toch is hij blijven staan op de liveregistratie van het concert dat Sokolov, nu 64, in Salzburg gaf tijdens de Festspiele van 2008.
Dat zegt iets over de Rus zelf en ook over het label, dat hem na meer dan twintig cd-loze jaren eindelijk heeft weten te strikken voor een opname. Live is bij Sokolov echt live. Geen combinatie van verschillende concertfragmenten, maar louter die ene opname van 30 juli 2008 in het Haus für Mozart. Zonder technische trucs en met een geluidskwaliteit die je niet eens vlekkeloos kunt noemen. Deutsche Grammophon, het gele kwaliteitslabel dat doorgaans op safe speelt, gaat helemaal voor Sokolov.

Aan de registratie die pas nu door de pianist is vrijgegeven, bevalt zelfs de rauwe opname. Vergelijk het met een zeldzame live-cd van een rockband die juist door de rafels in de techniek precies de sfeer pakt van het concert.

Sokolov speelde op die gedenkwaardige avond voor de pauze Mozart: twee sonates in dezelfde toonsoort F. Helder, bijna zonder pedaal en met een roekeloze drive die roept: kom maar op.

Na de pauze zijn er de 24 preludes van Chopin - beknopte weergaven van emoties die in één teug zijn opgeschreven en waarin Sokolov je heen en weer slingert tussen onverschrokken vechtlust en contemplatie, tussen kracht en kwetsbaarheid.

De toegiften, zes stuks, gaan van Rameau (Les sauvages) en Bach (de koraalbewerking van Ich ruf zu Dir, Herr Jesu Christ) tot Skrjabin (de twee Poèmes op. 69). Schitterend stijlvast en meeslepend gespeeld.

Sokolov is op 10 mei live te beluisteren in het Concertgebouw. Alleen zijn komst naar de serie Meesterpianisten ligt vast - het programma kiest hij pas op het laatste moment. Zeker na het beluisteren van deze cd ligt daar een buitenkans om deze fenomenale musicus live mee te maken. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 4 februari 2015
Grigori Sokolov
The Salzburg Recital
Deutsche Grammophon

Spannende texturen van La rêveuse


De liefde van Georg Philipp Telemann voor de viola da gamba is goed te horen op de nieuwe cd van het Franse ensemble La rêveuse. Zeker in de fluitsonates combineert de hese, omfloerste laagte van de gamba’s schitterend met de milde traverso. Daar tegenover staan de tintelende tokkelklanken van het klavecimbel en de theorbe in de bassocontinuopartij, zodat een boeiende balans van texturen ontstaat. La rêveuse – de naam komt van een compositie van Marin Marais – toont het creatieve vernuft van Telemann, met melodielijnen die zich in paren bewegen en telkens van combinatie en dus van kleur verschieten. Invloeden van volksmuziek uit Polen en Tsjechië vermengen zich met fuga- en contrapuntstaaltjes tot avonturen waarvan je met kleine teugjes geniet.

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 4 februari 2015

La rêveuse
Telemann
Mirare

Theatrale ingrepen zitten Winterreise niet in de weg

Georg Nigl in Winterreise theatraal
Winterreise theatraal. Compositie: Schubert, Mark Andre. Mise-en-scène: Johan Simons. Beeld en decor: Michaël Borremans. Georg Nigl, Andreas Staier, Muziektheater Transparant, Ensemble Intercontemporain o.l.v. Julien Leroy. Rotterdam, de Doelen, 19 januari.
Als je naar je plek in de Grote Zaal van de Doelen loopt, kun je de meterslange, wit gedekte tafel op het podium bijna aanraken. Hij is bezaaid met tientallen paren ouderwetse zwarte schoenen - gebruikte dames- en herenmodellen uit een lang vervlogen tijd. Andreas Staier zit klaar achter zijn vleugel. De bariton Georg Nigl wandelt in spijkerbroek en wit overhemd het podium op. Uit een kist naast de tafel haalt hij een cape en een hoge hoed. Het licht gaat uit. In het duister begint hij aan zijn Winterreise. 
Aanvankelijk lijken de ingrepen van de regisseur Johan Simons en de Franse componist Mark Andre miniem. De kaars die de zanger aansteekt, wordt vermenigvuldigd door een veelheid van anonieme mannen in het zwart.

En ook de inbreng van Mark Andre blijft in eerste instantie beperkt tot korte tussenspelen. De musici van Ensemble Intercontemporain, achter de vleugel van Staier, zetten het openingslied Gute Nacht voort met tikken op de snaren van hun strijkinstrumenten, alsof ze alleen het skelet van de monotone pianoakkoorden willen vasthouden.

Verderop wordt de wanhoop van de eenzame reiziger zichtbaar. Het lukt hem niet zich aan te sluiten bij de schoenparen op de tafel. Hij smijt ze op de grond. Nog later probeert hij kruipend over de tafel een spoor van zijn geliefde te vinden: Ich such' im Schnee vergebens nach ihrer Tritte Spur - het witte tafelkleed wordt de sneeuwvlakte waarin hij speurt naar het kleinste teken, de kleinste voetstap van degene naar wie hij zo verlangt.

De theatrale ingrepen van Johan Simons en Michaël Borremans werken. Ze zijn wezenlijk genoeg om een extra belevingslaag toe te voegen maar zitten de originele compositie niet in de weg, al wordt het Georg Nigl niet gemakkelijk gemaakt. De afstand tot Andreas Staier is soms zo groot dat communiceren lastig wordt. De houdingen waarin hij moet zingen, helpen niet mee aan een stabiele intonatie. Zo begint hij liggend op zijn buik aan Der Lindenbaum.

In de loop van de avond verandert het sneeuwlandschap in een bos met winters kale bomen - takken die door Nigl en zijn anonieme dubbelgangers in de tafel worden geprikt.

Opmerkelijk is de forse ingreep in de interpretatie van de cyclus. Die eindigt met het desolate lied Der Leiermann - een ontmoeting met de dood. Terwijl de eerste liederen steeds verder wegzakken in triestheid - zelfs de pianopartij verliest soms zijn spanning - neemt hier de levenskracht juist toe. Der Leiermann krijgt een vlot tempo en klinkt als een bevrijding.

De musici van Ensemble Intercontemporain zijn uitgewaaierd over de zaal. Ze zitten in groepjes aan weerszijden van het orgel en achterin de zaal. Ze sluiten de cyclus af met lange, losse ruistonen die elkaar aantrekken en afstoten: abstracties van de melodielijnen van Schubert. Een wonderlijke, indringende ervaring.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 21 januari 2015

Het vonkt tussen Nelsons en het Boston Symphony Orchestra


Samenwerken is het motto van Andris Nelsons, de nieuwe chef van het Boston Symphony Orchestra. Inspireren, energie geven – dat is wat de man uit Letland wil. Die houding lijkt een recept voor zijn meeslepende uitvoeringen van Wagners Ouverture Tannhäuser en de Tweede symfonie van Sibelius op zijn eerste cd met zijn nieuwe orkest.

Met die energie zit het wel goed in Boston. Het koper glanst je tegemoet in Tannhäuser en al bij het eerste deel van Sibelius schieten de haartjes op je armen overeind. Tussen Nelsons en het Boston Symphony Orchestra vonkt het, met als nadeel dat het Concertgebouworkest, een van Nelsons favoriete Europese ensembles, hem minder vaak over de vloer krijgt.

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 15 januari 2015


Andris Nelsons, Boston Symphony Orchestra
Wagner, Sibelius
BSO Classics

Navis Classics wil meer met Naum Grubert

Jong staat voor spannend, fris, veelbelovend, vindt het gros van de cd-maatschappijen. Navis Classics, zelf een van de prilste onder de Nederlandse labels, valt als een blok voor de Russisch-Nederlandse pianist Naum Grubert - een zestiger. Als je het eerste resultaat hoort van die samenwerking, begrijp je waarom.
Grubert wijdt zijn cd aan Beethoven. Hij begint met opus 111, de laatste en raadselachtigste van de 32 sonates, waarin Beethoven zich met een overdaad aan trillers, een minimum aan motieven en extreme verschillen tussen hoog en laag (en daartussen een gapend niets) losweekt van de tijd waarin hij leefde.

In het grillige eerste deel laat Grubert het stof van ontploffende octaven zacht neerdwarrelen. Als daaruit het tweede deel, Arietta, opbloeit, richt hij de blik naar binnen: naar de stille eenvoud die ontstaat als alles is gezegd. Er zijn trillersluiers waarachter het thema zich verborgen houdt. Er is een slot dat zo onthecht is dat een weg terug ondenkbaar wordt.

Weinig musici nemen je zo mee op hun verre reis als Naum Grubert doet. De in Riga geboren pianist, die koos voor een bestaan in Nederland, hier weinig optreedt en veel lesgeeft, liet zijn band met Beethoven decennialang rijpen. Zijn interpretatie van de sonate kun je blijven beluisteren, keer op keer, zonder dat je het gevoel krijgt dat je alles al eens hebt meegemaakt.

Verder luisteren na Opus 111, naar de vroege Sonate op. 14 nr. 2 en de sonate Der Sturm is een wonderlijke ervaring die je met een smak op de grond zet. Toch is dat de volgorde die Grubert kiest. Hij laat horen dat hij ook de vroegere werken van Beethoven in hun tijd kan plaatsen. De eerste klinkt ontwapenend jong en in Der Sturm opent hij met een mooie mix van vrijheid en vorm, maar in het slotdeel wordt het grilliger en rauwer van toon. De stil makende ervaring van Opus 111 blijft achterwege. Maar ook hier laat zijn eigenzinnige visie je niet los.

Navis heeft grote plannen met Naum Grubert. Er komt meer Beethoven aan, en er zijn plannen voor een Chopin-cd. Een prachtidee.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 15 januari 2015
Naum Grubert
Beethoven
Navis Classics

Spektakel achter de speeltafel

Matthias Havinga
Hendriks, Böhm, Bach, Mendelssohn, Franck, Messiaen. Matthias Havinga, Christiaan de Vries. Amsterdam, Koepelkerk, 10 januari

Voor het pas gerestaureerde orgel van de Lutherse Koepelkerk, de oude Sonesta koepelzaal, hangt een videoscherm. Je ziet Matthias Havinga met handen en voeten in de weer op de manualen en pedalen van het eeuwenoude instrument. Aan weerskanten staan registranten in de houding, klaar om op het juiste moment de registerknoppen uit te trekken of in te duwen. Eindelijk zie je het spektakel dat zich afspeelt in de geheimzinnige holten van een orgel. De eerste, drukbezochte editie van de serie blaast niet alleen de oude concerttraditie nieuw leven in, er klinkt in door dat een generatie organisten is opgestaan die gevoel heeft voor communicatie.
Het orgel, gebouwd door Jonathan Bätz, was slecht onderhouden maar na een grondige restauratie is het weer in topconditie. In het programma van Matthias Havinga klinkt zijn enthousiasme door over de mogelijkheden van het instrument. Gebleven is de zware aanslag, een extra moeilijkheid voor de bespeler. Toch klatert een eenvoudige psalm van Hendrik Speuy, uit het begin van de 17de eeuw, licht en speels door de kerk. Daar tegenover staat het broeierige L'apparition de l'église éternelle, van de 20ste-eeuwer Messiaen, waarin dichte akkoorden als traag schuivend lava-gesteente over elkaar heen rollen.

De Toccata van Christiaan Frederik Hendriks jr., een voorganger van Havinga, ligt daar tussenin. Feestelijk jubelen zijn snelle notenslierten boven lange, liggende bassen - tot de sfeer omslaat. Je ziet op het scherm hoe een van de jongens naast Havinga in de houding gaat staan en bliksemsnel aan een registerknop trekt. Ineens dendert een dreigend koraal door de Koepelkerk - het stuk krijgt een onverwacht theatrale wending.

Mooi dat naast de vele variaties op een heldere klank ook een nostalgisch omfloerste kleur is overgebleven die alludeert op de woorden Vater unser im Himmelreich. De toonzetting van het gebed door Georg Böhm krijgt een sfeervolle uitvoering van de tweede vaste bespeler van het Bätz-orgel, Christiaan de Vries.

Dan is Matthias Havinga weer aan zet in Bachs Prelude en Fuga BWV 543, met een speelse, geraffineerde timing in de prelude en gevaarlijk snel voetenwerk in de fuga. Havinga is een meester in zijn vak. Hij laat horen en zien dat orgel spelen een kunst is die je niet moet verwarren met het begeleiden van de gemeente tijdens een kerkdienst. Dit is tienkamp voor lichaam en geest. Als je die zo beheerst als hij, speel je er iedere zaal mee plat.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 12 januari 2015

Ralph van Raat en de Malevitsj van de muziek

Pärt in perspectief. Ralph van Raat en Tai Murray. Amsterdam, Muziekgebouw aan 't IJ, 7 januari.
Het is oogsttijd voor Ralph van Raat. Van het Muziekgebouw aan 't IJ kreeg de pianist een wildcard om de vijfdelige serie Zielsverwanten samen te stellen. Het eerste concert was uitverkocht. Wie geen kaart had kunnen krijgen, stond met een nummer in de hand geduldig te wachten bij de kassa. Een ongewoon gezicht voor een concert met hedendaagse muziek, maar Van Raat heeft zijn huiswerk gedaan. Al jaren warmt hij iedereen die het horen wil op om te gaan luisteren naar Rzewski, naar Andriessen, en nu naar Arvo Pärt.

Pärt lijkt een makkie. Met etherische klanken en een minimum aan noten die zich als een mantra herhalen, heeft hij meer fans dan menig singer-songwriter. Maar Van Raat kiest een onverwachte route. Hij laat invloeden horen van Sjostakovitsj en Bach en zet hem neer als een rigoureuze versoberaar, als een uitbener, als een Malevitsj van de muziek.

Met wilde jazzakkoorden in het slotdeel van de Tweede sonatine laat hij de woede horen die de jonge Pärt moet hebben gevoeld toen zijn geboorteland Estland werd bezet en onderdrukt door de Sovjet-Unie, en de jazz in de ban werd gedaan. Hij laat de bassen bijten in de toccata uit de Partita die ontstond in 1959. Van Raat geeft ze een groove die ook zou passen in een uptempo nummer van McCoy Tyner, maar die aan de andere kant van het spectrum verwant is aan de motoriek van de Bachsonate die hij met de violiste Tai Murray speelt.

Murray, bekend van een weergaloze cd met sonates van Ysaÿe, geeft het concert een tikje glamour. In een zwart glinsterende jurk die haar donkere huid fraai laat uitkomen, maakt ze haar Nederlandse debuut. Haar streek is zorgvuldig gedoseerd, haar vibrato miniem. Waar Van Raat in Bach minder thuis lijkt dan in Pärt of Sjostakovitsj, is Murray uitstekend op dreef.

Het slot van de avond is voor de Pärt die iedereen kent. Na een lange crisis gaf hij vrij baan aan zijn liefde voor tonale muziek. Ralph van Raat tovert met timing en klank in Für Alina. Samen met Murray gaat hij in Fratres en Spiegel im Spiegel terug tot de opperste eenvoud - sublimatie van alles wat eraan vooraf ging. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 9 januari 2015

WUNDERHORN in vijf vragen



Dietrich Henschel in de film WUNDERHORN
Een bariton die in zang en beeld de Wunderhorn-liederen interpreteert door de ogen van een fictieve Franse soldaat? Vijf vragen en u bent klaar om te gaan.
Wunderhorn - waar kennen we die naam van?
Vooral van Gustav Mahler. Hij schreef de liederenverzameling Des Knaben Wunderhorn, op eeuwenoude volksgedichten die van oorsprong mondeling waren overgeleverd. Aan het begin van de 19de eeuw verscheen een selectie ervan in druk. Ze gaan over een voorbije wereld, met idyllische natuurschilderingen en het landleven van de gewone man maar ook over oorlog, angst, de dood.

Mahlers liederen verschijnen nu voor het eerst als film die wordt vertoond tijdens een live-uitvoering van de complete vierentwintig liederen. Tijdens concerten worden die vaak afwisselend door een man en een vrouw gezongen. In de nieuwe voorstelling neemt de bariton Dietrich Henschel de complete collectie voor zijn rekening.
Wat is de rol van de soldaat?
De regisseur Clara Pons laat de persoonlijke geschiedenis zien van een man die soldaat wordt. Hij neemt afscheid van vrouw en kind en peinst in de afgeslotenheid van de oorlog over liefde en huwelijkstrouw, over passie en jaloezie. Je ziet hem terug in een bos, met naast hem een gewonde kameraad die in elkaar zakt. Hij geeft hem een laatste trek van zijn sigaret en moet hem uiteindelijk achterlaten. Onder dat beeld zingt Dietrich Henschel het opgewekte refrein 'Tralali, tralala we moeten marcheren'.
Wat heeft Detlev Glanert eraan toegevoegd?
Mahler zelf heeft van vijftien van de vierentwintig liederen een orkestversie gemaakt. Voor de overige negen liederen schreef hij een pianobegeleiding. Na zijn dood maakten andere componisten daar orkestversies van, maar die voldeden niet. De handtekening van de bewerkers klonk er te sterk in door.

De componist Detlev Glanert pakte het anders aan. Voordat hij aan het schrijven begon, bestudeerde hij de liederen die Mahler zelf heeft georkestreerd alsof hij een leerling was van zijn grote collega. Bewust koos hij ervoor zichzelf weg te cijferen en Mahlers stijl zo dicht mogelijk te benaderen.
Een integrale uitvoering, kan dat wel?
Vierentwintig liederen op één avond uitvoeren is een immense krachttoer, zeker als je als zanger de klus alleen moet klaren. Toch is daar in de voorstelling voor gekozen. Alleen zo wordt het mogelijk te focussen op de weg die die ene persoon moet gaan. De bariton Dietrich Henschel heeft een dubbelrol. Hij zingt de liederen en treedt daarnaast op als acteur in de film. Door zijn ogen kijk je naar de oorlog, naar de herinneringen aan een voorbije jeugd, naar de geliefde die hij moet loslaten.
Waarom spreken de liederen nog altijd tot de verbeelding?
Onder de eenvoudige, soms kinderlijke volksteksten laat Mahler een andere, duistere betekenis meetrillen. Achter het idyllische Röschen rot gloeit bedrog, achter het tralala van de soldaat loert de dood. Hij kon die gelaagdheid neerzetten door in het orkest een net te hysterische fluittriller te laten spelen, of een dreigende paukenroffel.

Doordat hij geen vaste volgorde voor de liederen aangeeft, kunnen de uitvoerenden hun eigen dramaturgische vorm bepalen. Clara Pons kiest voor een ordening die van meet af aan een gevoel van onheil overbrengt. Ze laat barstjes in de idylle zien. Telkens opnieuw voert ze een kind op, een jongen van een jaar of vijf. Hij staat in een kaal landschap, met open ogen en een onbevangen blik - het gebied waar in een andere scène gevochten wordt en gemarcheerd - of zit met zijn moeder aan een keukentafel. Het is alsof Pons wil zeggen: Mahlers paradijselijke wereld verwijst niet naar een historische periode die verloren is gegaan. Hij verwijst naar een onbedorvenheid die alleen bestaat in de perceptie van een kind.
Wunderhorn van Mahler, 23/4 De Doelen, Rotterdam. 24/4 Dr. Anton Philipszaal, Den Haag. Regie: Clara Pons. Met Dietrich Henschel en het Residentie Orkest o.l.v. Cristian Macelaru.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 januari 2015

Yannick veegt alle mitsen en maren van tafel

Schubert, Debussy, Poulenc. Kate Royal, Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. Rotterdam, de Doelen, 11 december. Herhaling: 14 december.
Een massieve Mahler, een wisselend ontvangen Requiem van Verdi, perikelen in de orkestdirectie - 2014 was voor Yannick Nézet-Séguin een kwakkeljaar, maar de chef-dirigent van het fiere Rotterdams Philharmonisch Orkest is weerbaar.
Met zijn decemberprogramma veegt hij alle mitsen en maren van tafel. Ineens is weer zonneklaar waarom de beste orkestmusici kippevel krijgen als hij op de bok klimt en we zes jaar geleden en masse verliefd werden op de brok energie uit Canada.

De compacte handbeweging waarmee hij de contrabassen en celli aanzette tot de opening van Schuberts Unvollendete had grote gevolgen. Het koele interieur in de Rotterdamse Doelen leek van kleur te verschieten. Hoog boven een stroom van kalme bastonen klonk een ontspannen hobo-solo en kreeg het koper een warm oranje gloed. Door de strijkers heen schemerde een tere klarinet. Onnadrukkelijk bracht Nézet-Séguin beweging in het andante. De symfonie had de hele avond mogen duren.

Die concentratie trok hij door naar de Nocturnes die Claude Debussy driekwart eeuw later schreef. Nézet-Séguin ziet een lijn die loopt van Schubert naar de componist die zich juist afzette tegen de Duits-Oostenrijkse traditie. Hij herkent in Debussy's vernieuwende orkestwerk de weldadige rust van Schuberts Onvoltooide. Even laat hij het orkest flink uitpakken in de tweede Nocturne, Fêtes. Dan nemen de stemmen van sirenen het over. Met twintig zangeressen die op een woordeloos 'aaa' een extra kleur toevoegen aan de orkestklank lokken de musici hun publiek naar onbekende regio's.

Voor het Stabat Mater van Poulenc kreeg het orkest versterking van Collegium Vocale Gent, het befaamde koor van Philippe Herreweghe. Van achter het orkest vermengden de stemmen zich met de instrumenten tot een schitterend kwetsbare rouwklacht. Boven het orkest zweefde op uitgekiende momenten de ijle sopraanstem van Kate Royal. Maar tegenover die pure, verstilde koorklank stonden passages waarin het koor en het orkest een donderende dreiging neerzetten. Nézet-Séguin liet die extremen uitmonden in een diep doorleefd 'Amen'.

Een avond Rotterdams Philharmonisch van dit kaliber - daar kan geen cursus Mindfulness tegenop.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 13 december 2014

Lofzang op liefde en jeugd in kale, koude loft

Opera. Giacomo Puccini: La Bohème. De Nationale Opera. Regie: Benedict Andrews. Solisten, Koor van De Nationale Opera, Kinderkoor De Kickers, Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Renato Palumbo. Amsterdam, Nationale Opera & Ballet, 4/12. Tot 30/12. Uitzending: 28/12 via NPO2.
Trendy modeontwerpers en televisie- sterren mengden zich op de première-avond van La Bohème onder de operaliefhebbers. Ze hebben gelijk. Geen mooiere eerste keer dan Puccini's lofzang op liefde en jeugd. Het leek alsof Benedict Andrews, de Australische regisseur die bij De Nationale Opera debuteert, zijn enscenering op dit publiek had afgestemd: van het Parijse zolderkamertje waar de liefde tussen Mimì en de dichter Rodolfo ontvlamt, maakte hij een podiumbrede, eigentijdse loft die je in elke stad kunt aantreffen, met wit gekalkte ramen en gipsplaten tegen de wanden en plafonds.

Het is er kaal en koud, maar meteen al in de eerste aria laat de Braziliaan Atalla Ayan je bloed sneller stromen. Als deze 28-jarige tenor Che gelida manina zingt, sleept hij je mee in de roes van verwachtingen, overmoed en overwinningskracht van de dichter Rodolfo. Je wilt onmiddellijk geloven dat de oorzaak van het ijzige handje van Mimì de koude kerstavond is en niets te maken heeft met haar hoestbui, een symptoom van de ziekte die haar langzaam verteert. Als zij aan Rodolfo vertelt wie ze is, klinkt de stem van de Italiaanse Grazia Doronzio jong en natuurlijk, maar wat schraal in de hoogte.

Ook de kunstenaarskroeg waarin ze warmte zoeken, sluit aan bij het jonge publiek in de zaal. Benedict Andrews pakt uit met een stortvloed van kleur: een jaarmarkt, zingende kinderen, een fanfare die voorbij trekt, een zwerver vooraan op het podium. De grote decorstukken laat hij als dansers in het rond draaien. De tegenstelling met de kale loft blijft maar kort effectief. Als de verleidster Musetta, goed getroffen door Joyce El-Khoury, zingt over de aandacht die ze van haar bewonderaars krijgt, verliest de regisseur de grip op de mensenmassa.

Met haar gouden glitterjurk valt Musetta op in de casual geklede menigte, maar er gebeurt te veel om haar heen om de broeierige spanning tussen haar en Rodolfo's vriend Marcello (mooie rol van de bariton Massimo Cavalletti) na te voelen. In de twee actes die dan nog te gaan zijn, vloeit de spanning weg uit de voorstelling. Dat is niet alleen te wijten aan de regisseur. De toch ervaren operadirigent Renato Palumbo laat het tempo te vaak inzakken, zodat de karakters weinig smoel krijgen.

Juist in La Bohème, met zijn summiere dialogen en zijn schetsmatige invulling van de personages, kunnen de zangers niet zonder rake kleuring van het orkest. Dat is de plek waar het borduurstertje Mimì nobele trekken krijgt, daar wordt de tegenstelling tussen de gevoelige Rodolfo en zijn feestvierende maten uitgewerkt.

Terwijl Thomas Oliemans (Schaunard), Gianluca Buratto (Colline) en Matteo Peirone (Benoit) in de laatste scène nog eens laten horen hoe trefzeker ze de vrienden van Rodolfo kunnen neerzetten, glijdt Mimì weg uit het leven. Het is lente, de witgekalkte ramen van de loft zijn schoongemaakt. Je ziet kinderen spelen op een grasveld. Terwijl de knoppen aan de bomen openbarsten, valt de arm van Mimì slap langs haar lichaam. De vrienden zijn diepbedroefd en bekommeren zich om Rodolfo - het publiek is in de trage slotscène al afgehaakt.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 6 december 2014

Anderszewski's Bach is een gezonde vent met een stevig gevoel voor ritme

Bach, Schumann, Szymanowski. Piotr Anderszewski. Amsterdam, Concertgebouw, 30 november. 

Waar Piotr Anderszewski opduikt, sneuvelen heilige huisjes. Hij is de man die Frans Brüggen, de eerder dit jaar overleden god van de oude muziek, verleidde Bach nu eens niet te laten uitvoeren op een klavecimbel maar op een Steinway.
De Poolse pianist schopt ook zijn eigen heilige huisjes omver. Ooit deed hij de pianowerken van zijn landgenoot Karol Szymanowski (1882-1937) af als kleverig spul waar hij onpasselijk van werd. Totdat hij zag dat er revolte gloeide onder het snoepgoed. Hij zette de cyclus Métopes op cd en liet die nu ook horen aan zijn publiek in de serie Meesterpianisten.

Door een waas van trillers maakte hij stokkende melodielijnen hoorbaar, alsof de afbeeldingen op de Griekse tempels, waaraan de cyclus zijn naam ontleent, door de tijd gedeeltelijk zijn weggesleten. Even worden de contouren van Sirenen, van Calypso, van de schone Nausicaä concreet, dan laat hij ze uit elkaar vallen en nemen de nevels het weer over. Trotse ritmen, nobele melodieën, een hoopvolle overwinningsroes, ze leggen het af tegen de alles vervagende tijd - dat lijkt de les die Szymanowski maar even kwijt wil.

Niet minder zelden hoor je de variatiereeks waaraan Robert Schumann begon vlak voordat hij probeerde een einde aan zijn leven te maken. Ook die stille, teruggetrokken gedachten van een wanhopige componist zette Anderszewski op zijn programma. Schumann zou ze pas voltooien in de psychiatrische inrichting waar hij zijn laatste jaren sleet. Geistervariationen worden ze genoemd. Ze variëren op een trage zangmelodie, die als een bezwerende formule telkens in een iets andere vorm terugkomt. De laatste variatie werkt als een schok. Ineens blijven akkoorden onopgelost achter, als muzikale wartaal van een componist die geen samenhang meer ziet. Anderszewski lichtte middenstemmen prominent uit hun context en maakte indruk met het onopgeloste einde van Schumanns laatste compositie.

En dan was er Bach - klare taal als lijst om de werken van Schumann en Szymanowski heen. Anderszewski breekt met de trend onder pianisten om vooral de nuances binnen het zachtste register te verkennen. Zijn Bach is stevig. Hij heeft er plezier in thema's uit de Franse ouverture scherp tegen elkaar uit te spelen. Bach is voor hem een kerngezonde vent met een sterk gevoel voor ritme. In de Zesde Engelse suite dreunden de bassen als een kloppende ader naar het einde van zijn fenomenale recital toe. Op slag begrijp je waarom Frans Brüggen juist voor Anderszewski zwichtte.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 december 2014

dinsdag 21 april 2015

Gatti beukt je murw met straaljagervolume

Recensie - Mahler
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniele Gatti. Amsterdam, Concertgebouw, 27/11. Herhaling op 30/11.
Stoelriemen vast, oordoppen in - Daniele Gatti is in het land. Deze week dirigeert de toekomstige chef van het Koninklijk Concertgebouworkest zijn toekomstige troupe in Mahlers Zesde symfonie. Het orkest is dolenthousiast. Tijdens de eerste repetitie werd de 53-jarige Milanees verwelkomd met een ode van de kopersectie. 'We hebben nog nooit zo goed gerepeteerd', jubelde een van de aanvoerders de volgende dag.
Wie hem op het podium aan het werk ziet, begrijpt de euforie. Gatti dirigeert zonder partituur, zodat hij onafgebroken met zijn musici kan communiceren. Zijn bewegingen zijn glashelder en beeldend: van gulle, uitnodigende armzwaaien naar de strijkersgroep tot de buiging van zijn linker wijsvinger waarmee hij de bespeler van de kleine trom op de achterste rij instrueert.

Wonderlijk genoeg krijgt hij het met die overdaad aan techniek en die rijke expressiemogelijkheden niet voor elkaar je bij de lurven te grijpen. Direct al bij de opening van de Zesde, Mahlers 'Tragische', pompt hij de orkestklank op tot het niveau van een opstijgende straaljager. Eendimensionaal, zonder de suggestie van een wereld achter het gedaver, slaat hij je murw. Heel even maakt hij ruimte voor een wonderschone hoornsolo, dan mept hij je weer om de oren met schetterende trompetten en een gierende es-klarinet.

Gatti, de man die de verschillende karakters in een Mahlersymfonie het liefst vergelijkt met de personages in een opera, kiest als tweede deel niet het gebruikelijke kalme andante maar het scherzo dat meestal als derde deel wordt gespeeld. Daarin gaat hij gewoon door met zijn gebeuk. Je ziet dat groepjes mensen de zaal uit lopen. Ze missen het andante moderato, het langzame deel, waarin Gatti laat horen dat hij wel degelijk gevoel heeft voor de warme onderstroom in Mahlers symfonie. Even is het legato hartveroverend, even mag het hout in de middenstemmen opbloeien. Dan probeert Gatti het kwellende volume van de eerste delen nog te overtreffen in de finale.

Het Koninklijk Concertgebouworkest, Mahlerensemble van wereldfaam, is zichzelf niet meer. In het laatste deel van de symfonie klinkt het rauw, onherkenbaar voor wie de Mahlers van Haitink heeft meegemaakt, of die van Jansons, of zelfs de krachtige van Chailly. Vanaf 2016 waait er een nieuwe wind door het gebouw aan de Van Baerlestraat, dat maakt Daniele Gatti wel duidelijk met dit eerste concert sinds zijn benoeming bekend werd gemaakt. Je mag bidden dat de musici zichzelf beschermen tegen het klankbombardement dat hun nieuwe maestro over hen uitstort.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 29 november 2014