zondag 13 oktober 2013

Nieuwe klank voor Orkest van de Achttiende Eeuw


Opera

Mozart: Così fan tutte. Solisten, Cappella Amsterdam, Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Ed Spanjaard. Regie: Jeroen Lopes Cardozo. Rotterdam, de Doelen, 7/10.
Tournee: Eindhoven, Enschede, Heerlen, Amsterdam, Groningen, Hasselt, Gouda, Den Haag.

Ed Spanjaard heeft weer een opera onder handen. De dirigent die de Nationale Reisopera omtoverde tot een Wagnerhuis van allure, gaf in Rotterdam de aftrap voor een tournee met het Orkest van de Achttiende Eeuw.

Een theater is voor zijn semiconcertante uitvoering van Mozarts Così fan tutte niet nodig. Dankzij de regie van Jeroen Lopes Cardozo passen koor, solisten en orkest in zalen waar voor opera gewoonlijk geen plek is. 
Ronduit spectaculair is het aandeel van het orkest. In handen van Spanjaard klinkt het milder en met minder nadrukkelijke accenten dan wanneer de vaste dirigent en oprichter Frans Brüggen ervoor staat. Dat betekent niet dat het spel van de musici aan intensiteit verliest. Al in de ouverture schieten de fluit en hobo rap heen en weer, ongeduldig trappelend om het spel van de verliefde meisjes Fiordiligi en Dorabella en hun vrienden Ferrando en Guglielmo te laten beginnen.

Zo licht als het verhaal is, zo diep klieven Mozarts noten door die dunne bovenlaag heen. Als Fiordiligi (Lenneke Ruiten) na een flirt wroeging krijgt, steekt er een storm op in het orkest. En dan zingt zij 'Vergeef, mijn lief, een dwalend hart'. Het klinkt als een stil gebed, met een bewogenheid die is voorbehouden aan stemmen van grote klasse.

Ook de andere personages zijn een schot in de roos. Rosanne van Sandwijk (Dorabella) voegt een donkerder kleurnuance toe, die desondanks fris en meisjesachtig blijft. Daar steekt de schalkse luchtigheid in de stem van Ilse Eerens (het dienstmeisje Des-pina) mooi tegen af. Ook Anders Dahlin (Ferrando) en de stoere bariton van André Morsch (Guglielmo) zijn aan elkaar gewaagd.

Vanaf het balkon keek Frans Brüggen naar de verrichtingen van Ed Spanjaard. Als Brüggen afscheid zou nemen, zou ook het orkest ophouden te bestaan. Met Ed Spanjaard is het denkbaar dat die afspraak minder hard is dan gedacht.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 10 oktober 2013

De mens achter Bachs noten

Interview René Jacobs
En dan barst het drama ongewoon heftig los. Kalm, bijna sereen was de nieuwe opname van Bachs Matthäus-Passion die dirigent René Jacobs (66) deze week uitbrengt, van start gegaan. Lange, brede streken spreiden een bed voor een fors koor, dat uit de verte antwoord krijgt van een kleinere club zangers.
Maar dan.

De solisten lijden mee als Jezus gevangen wordt gezet, ze kruipen in zijn huid als hij gal te drinken krijgt. Ook de evangelist, verteller van het lijdensverhaal, laat zich meevoeren door zijn emoties. Zijn 'und weinete bitterlich' klinkt aangedaan.

Jacobs' visie is een statement. Hij breekt radicaal met de mager bezette opvattingen van de laatste jaren. Bij hem geen bleke stemmen. Zijn opera-uitvoeringen zijn beroemd om hun bewogenheid en ook in deze gewijde muziek gaat hij op zoek naar het menselijke achter Bachs noten. Niet toevallig zijn de solisten die hij voor zijn uitvoering heeft gekozen dezelfde als in zijn operaproducties. René Jacobs: 'De zanger die Jezus zingt, is ook mijn Don Giovanni. Maar pas op: Don Giovanni is een rol, Jezus niet. Het gaat hier niet om opera, maar om een oratorium. Hij is een zanger die Jezus' woorden zingt.' 


Met de Matthäus-Passion is René Jacobs terug bij de muziek waarmee het allemaal begon. Als kleine jongen was hij een van de sopranen in de kathedraal van Gent. Van opera wilde hij destijds niets weten, maar een toen nog fors bezette Matthäus waarin hij meezong heeft een geweldige indruk gemaakt. Aafje Heynis was een van de solisten. De naam van de Engelse dirigent is hij vergeten - dirigenten maakten een stuk minder indruk dan zangers. Een paar jaar later zong hij als altsolist in Groningen, met Johan van der Meer als dirigent. In het orkest speelden zowel Gustav Leonhardt als Ton Koopman - grondleggers van de authentieke uitvoeringspraktijk.

Ook Jacobs gaat op zoek naar de bron, naar Bachs bedoelingen. Maar Jacobs gaat nog een stap verder. Nippend van een glas water: 'Ik ben op een goede manier door mensen als Leonhardt, Herreweghe en Koopman beïnvloed, maar er waren altijd momenten waarop het me te academisch werd, te droog, met name in de koralen. Dat zijn ich-Lieder, met teksten die gaan over ik. Ook de harmonisatie van Bach is hier zeer persoonlijk en emotioneel. En dan zijn er die fermates, die rusttekens, op de slotnoten van de zinnen. Uit traktaten is bekend dat ze daar staan om te blijven mediteren op de tekst. Dat werd heel mechanisch gedaan. Daar wilde ik van terugkeren.'

Met die emotionele aanpak houdt Jacobs' nieuwe visie niet op. Bezoekers van het Festival Oude Muziek in Utrecht konden vorig jaar al meemaken hoe het is als de twee koor- en orkestgroepen die Bach voorschrijft niet naast elkaar maar tegenover elkaar staan. Er ontstond een voortdurende dialoog tussen het grote koor en het kleinere, die het lijdensverhaal nog dichterbij brengt.

Een publicatie van de Duitse musicoloog Konrad Küster onderbouwde Jacobs' vermoedens dat de gebruikelijke opstelling van de koren, naast elkaar, niet logisch is. In documenten uit Bachs tijd wordt vermeld dat ze destijds in de Thomaskirche in Leipzig niet links en rechts stonden, maar tegenover elkaar: koor één op de grote galerij achterin de kerk en koor twee in het zogenoemde Schwalbennest, met een klein orgel, voorin de kerk. Dat kleine orgel is tijdens Bachs leven weggehaald. Daarom verving hij het in zijn tweede versie van de Matthäus-Passion door een klavecimbel.

'Mit den beiden Orgeln der Kirche, staat in het enig overgeleverde document uit die tijd. Daarom kies ik voor twee orgelstemmen', vervolgt Jacobs. 'Wat mij in de theorie van Küster vooral aantrekt zijn de dramaturgische gevolgen van de opstelling van de koren. Die baseert hij op Bachs keuze voor wie wat zingt. De handeling speelt zich af in het eerste koor. Als je de teksten leest van het tweede koor, hebben die vaak te maken met de afstand die te groot is om te kunnen ingrijpen in het passiegebeuren, met de onmacht geen einde te kunnen maken aan wat die beulen daar doen. Dat is heel duidelijk aan het eind van het eerste deel, als Jezus gearresteerd wordt en naar de gevangenis wordt gebracht. Het tweede koor roept dan: 'lasst ihn, haltet, bindet nicht'. Ze zien wat er gebeurt maar ze zijn 30 meter verwijderd van de galerij waar alles plaatsvindt en kunnen niet ingrijpen. Die onmacht sprak mij als operadirigent geweldig aan.'

Jacobs' ervaring met opera is op meer plaatsen in de passie te horen. Sind Blitze, sind Donner lijkt in zijn heftigheid regelrecht afkomstig uit een opera. Jacobs: 'Dat kan wel kloppen. Bach kreeg geregeld het verwijt dat zijn passies te opernhaft waren.' Zo klinken het orkest en het koor als de striemen van een flinke storm. Jacobs: 'Er is op dat moment geen storm. Maar de tekst is een reactie op de arrestatie van Jezus. Waarom ontketent de hemel geen onweer, geen storm? Bach spreekt hier de muzikale taal waarin opera's toen werden geschreven en had ongetwijfeld fantastische opera's kunnen componeren. Maar hij hield zich niet voor niets bij de passies, opera vond hij louter schöne Liedchen. Mijn interpretatie is een poging om met mijn beperkte talenten uit te drukken wat Bach met zijn Matthäus-Passion wil zeggen. Als de religieuze vervoering naar de achtergrond zou verdwijnen, als ik na deze opname als commentaar zou krijgen: 'het is een opera geworden', ben ik mislukt.' 


Bach: Matthäus-Passion. Solisten, Rias Kammerchor, Staats- und Domchor Berlin, Akademie für alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi 
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 9 oktober 2013

Dramatische potentie onder een statische bovenlaag

Opera 
Gluck: Armide. De Nederlandse Opera. Regie: Barrie Kosky. Solisten, Koor van de Nederlandse Opera, Nederlands Kamerorkest o.l.v. Ivor Bolton. Amsterdam, Muziektheater, 6/10. Tot 27/10. 


Vooraan op het podium van het Muziektheater staat, op een klein, stenig speelvlak, een verdorde boom. Twee meiden rennen, dansen en jubelen met gierende uithalen. Aanleiding voor hun feeststemming is een oorlogsoverwinning, maar bovenal vieren ze hun jonge leven. De zwarte gestalte die bij de boom staat, is hun aanvoerster. Deze tovenares Armide kan volkeren overwinnen en mannen - ze liggen bij bosjes aan haar voeten - maar de weg naar het leven zweert ze angstig af.
Armide, de opera van Christoph Willibald Gluck, op tekst van Torquato Tasso's Gerusalemme liberata, is in de ruim tweehonderd jaar van zijn bestaan altijd in de schaduw gebleven van Glucks bekendere werken. De nieuwe, spectaculair vormgegeven productie van de Australische regisseur Barrie Kosky laat zien dat er onder de statische bovenlaag van het stuk wel degelijk dramatische potentie schuilgaat. Van Armides angstdroom, waarmee de opera begint, tot het moment waarop ze zich na haar grote slotmonoloog vertwijfeld haar hart uitrukt, is er geen moment waarop de voorstelling inzakt.

Kosky en zijn Duitse vormgeefster Katrin Lea Tag hebben de tegenstelling tussen Armides dorre hart en de uitbottende levenskracht van de mensen om haar heen fraai gestalte gegeven. Als het achterdoek opengaat, wordt een vijver zichtbaar, met daaromheen krachtige bomen onder een sterrenregen van feestelijke confetti. Eén van die bomen is dood.

Verderop in de opera hangt daarin aan een strop een pop van de dode Armide. Surrealistisch is het beeld van een wit paard dat hevig bloedend door de vijver wandelt. Tussen alle emoties door herinnert het aan het slagveld waartegen Armides innerlijke strijd zich afspeelt.

Voor de rol van Armide tekent de Canadese Karina Gauvin, een sopraan die haar moederlijke gestalte tegen heeft, maar die vooral in de lagere registers van haar stem de kracht van een overwinnaar kan ontketenen. Als ze zich toch laat vangen voor de liefde voegt ze daar een lyrische dimensie aan toe.

De man die als enige haar dorre hart kan openbreken, is de held Renaud. Voor hem laat ze alle principes los. De Frans-Canadese tenor Frédéric Antoun is de gedroomde Renaud. Vooraf liet hij zich verontschuldigen voor een verkoudheid, maar daarvan was in zijn soepele zanglijnen niets te merken. Als held mag hij een gemakkelijk om te praten prooi zijn voor de ridders die hem van zijn liefde voor Armide afhouden, als zanger is hij onoverwinnelijk. Er zijn meer uitstekende stemmen in deze productie.

Andrew Foster-Williams zingt een krachtige Hidraot, de oom van Armide die haar tot een huwelijk wil overhalen. Henk Neven overtuigt in de dubbelrol van de strijders Aronte en Ubalde, Karin Strobos en Julia Westendorp maken ook vocaal hun dartele levenslust waar en de Portugese Ana Quintans is een toverachtig zingende geestverschijning.

Zwakke plekken zitten in de coördinatie tussen de dirigent en de zangers en musici. Het Nederlands Kamerorkest kan de weinig exacte aanwijzingen van Ivor Bolton maar moeizaam volgen. Jammer, want de musici spelen individueel uitstekend - de lange fluitsolo van Leon Berendse bijvoorbeeld klonk bedwelmend mooi.

Het koor liep nog sterker uit de pas en als een inzet mislukte, kreeg Bolton te vaak zijn zangers niet terug op de rails.

Daardoor haalde hij het muzikale niveau van deze verrassende Armide op te veel plaatsen naar beneden.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 8 oktober 2013

Pieter-Jelle de Boer, thuis in de wereld van Janácek


De Nederlander Pieter-Jelle de Boer (35) is in Frankrijk doorgedrongen tot de voorste gelederen van de koormuziek. Als dirigent van het vermaarde kamerkoor Accentus laat hij horen dat hij zich thuis voelt in de wereld van de Tsjech Leos Janácek.
Hij maakte een eigen, kleurrijke versie van de wiegeliedjescyclus Rikadla, waarin de naïeve teksten niet alleen worden begeleid door een piano en een altviool, maar waarin ook de onwerkelijke tonen van het kleifluitje ocarina een rol spelen. De elegie die Janácek schreef na de dood van zijn dochter Olga laat hij sfeervol inleiden door De tranenfontein, met solosopraan en een fluit die vrij om de zangstemmen heen danst.

De operacomponist Janácek komt aan bod in Het spoor van de wolf, voor tenor solo, vrouwenkoor en piano. Een rustpunt is de pianocyclus In de mist, met meditatieve kalmte gespeeld door Alain Planès.

Leos Janácek 
Accentus o.l.v. Pieter-Jelle de Boer
Naïve


Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Nicolas van Poucke lanceert eersteling



'I believe in Bach the Father, Beethoven the Son and Brahms the Holy Ghost of Music' luidt het credo van Nicolas van Poucke (21). Hij leende het van de 19de-eeuwse pianist en componist Hans von Bülow en plakte het op zijn eerste cd. Wie daar lacherig over doet, snoert hij onmiddellijk de mond.
Een partita van Bach zet hij neer met de kracht van een veteraan, een sonate uit Beethovens laatste periode geeft hij een dot lyrische zachtheid, in de Händelvariaties van Brahms legt hij de structuur bloot.

Van Poucke is eigenzinnig en weet mensen te mobiliseren die hem in zijn carrière steunen. Zij genereerden het geld voor een cd die je bij je lurven grijpt door een ontzagwekkende concentratie en een mooi ontwikkeld gevoel voor timing.

Als hij dit hoge niveau in de concertzaal waarmaakt, hebben we er een fascinerende pianist bij.

Bach, Beethoven, Brahms 
Nicolas van Poucke
nicolaspianist.com 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Tartini met een Podgeriaans ruige bite


Rond de jaren waarin Johann Sebastian Bach zijn beroemde sonates en partita's schreef, hielden ook collega-componisten zich bezig met solowerken voor de viool.
Rachel Podger, Welsh queen van de barokviool, spoorde een boeiend stapeltje van deze werken op. Een vroegere leraar zette haar op het spoor van een sonate van Giuseppe 'duivelstriller' Tartini en gaf haar een kopie van het handschrift van de compositie.

Zelf vond ze werk van Pisendel, geschreven vlak voor de solostukken van Bach en wellicht een inspiratiebron, van Von Biber, van Matteis en voegde er haar eigen Bachbewerking aan toe.

Tussen de schuifdeuren had ze de Partita voor fluit solo al getest op zijn vioolfähigkeit. Ze speelt hem een toon lager dan het origineel, maar belangrijker is dat het karakter van het stuk in haar uitvoering zijn lieflijke onschuld verliest en een Podgeriaans ruige bite krijgt. 


Tartini, Pisendel, Von Biber, Matteis
Rachel Podger 
Channel Classics 








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Rake McMillan naast spanningsloze Strauss

MacMillan, Zimmermann, Richard Strauss. Melanie Diener, philharmonie zuidnederland o.l.v. Etienne Siebens. Maastricht, Theater aan het Vrijthof, 20/9
Het nieuwe fusieorkest van Brabant en Limburg gaat voortvarend van start. Philharmonie zuidnederland, inderdaad, een naam zonder hoofdletters, laat bij een van zijn eerste concerten een ontzagwekkend werk van James MacMillan (1959) los op het Maastrichtse publiek. Het is Musica Sacra-tijd en deze Derde symfonie, Silence, past in het motto van het festival: Inkeer, ommekeer, bekering.
De altijd religieus geïnspireerde Schot schreef het stuk ter nagedachtenis aan Shusaku Endo (1923-1996), schrijver van het boek Stilte. De les die MacMillan opstak van Endo komt voort uit beider fascinatie voor stilte. Juist stilte, niet te verwisselen met leegte, is een noodzakelijke bron om muziek te laten ontstaan.

Dat geldt letterlijk voor de Derde symfonie. Vanuit stilte vormt zich een klaagzang, gekleurd met de indringende tonen van een althobo, die meteen tegenwicht krijgt van wegglijdende violen. Het stuk ontwikkelt zich in ruim een halfuur tot een dichte klankmassa. En dan, op het hoogtepunt, valt de muziek stil. Vanaf dat moment kantelt de vorm en vanuit de gigantische orkestklank kom je aan het slot opnieuw uit bij de klaagzang.

Onder de handen van de dirigent Etienne Siebens veranderden vooral de stille passages in momenten van magie. Daar speelde de concertmeester van het nieuwe orkest haar toverachtige solo, daar mengde de marimba zich hartverwarmend in het samenspel van drie fluiten. Met de zwaarte van een volgeschreven partituurblad had Siebens minder compassie. Het klonk als zwart graniet.

Voor Richard Strauss' Vier letzte Lieder had philharmonie zuidnederland de Duitse Melanie Diener laten overkomen, een sopraan met de laagte van een mezzo die je de teksten van de liederen tot in de diepere lagen liet voelen. Zij moest het doen met een dirigent die zich geen raad wist met de klanktaal van Strauss. Diens lange liggende strijkersakkoorden trokken spanningsloos voorbij. 


In Stille und Umkehr, het laatste orkestwerk van Bernd Alois Zimmermann (1918-1970), is het juist het statische terugkeren van dezelfde toon die de vorm van het stuk bepaalt. Zimmermann schreef het luttele maanden voordat hij een einde maakte aan zijn leven. Hij draait in cirkels rond die ene toon die er maar niet in slaagt vrucht te dragen, als een gedachte die in je hoofd blijft rondmalen - naargeestig dieptepunt in een programma dat van het publiek een enorm uithoudingsvermogen eiste.

Bemoedigend: de musici van philharmonie zuidnederland tilden dit depressief makende werk met gloeiende houtblazersklanken naar een iets minder somber niveau.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 23 september 2013

Met Maria Agresta heeft de Zaterdagmatinee een ideale Leonora in huis

Opera in de ZaterdagMatinee. Giuseppe Verdi: Il trovatore. Solisten, Groot Omroepkoor, Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Giancarlo Andretta. Amsterdam, Concertgebouw, 14/9

Dood me, drink mijn bloed, vertrap mijn lijk, maar red de troubadour. Niemand anders dan Giuseppe Verdi kon van zo'n tekst een geloofwaardig hoogtepunt maken van een opera. Als hij het de verliefde Leonora laat zingen, volg je haar onvoorwaardelijk.
Met een geweldige psychologische precisie laat Verdi haar opgewonden hart bonken in het orkest en sluipt hij zo bij zijn publiek naar binnen. Je voelt de spanning in haar hoofd en begrijpt het als ze verandert in de combinatie van een bang meisje en een leeuwin.

Tweeohonderd jaar na Verdi's geboorte opende de ZaterdagMatinee het nieuwe seizoen met Il trovatore. Giancarlo Andretta was de dirigent die met het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor pijn en verwondering, liefde en angst moest zaaien. Hij deed dat met vaste hand en schitterend gekozen tempi, maar gaf de solisten net te weinig speelruimte voor een eigen invulling van de timing in hun partijen. Voordeel van zijn aanpak: het razendsnelle heen- en weerspringen van koor en solisten greep strak in elkaar.

Die solisten zet Verdi in paren tegenover elkaar: de lieflijke Leonora tegenover de heksendochter Azucena, de machtige Graaf Luna tegenover Manrico, de naïeve troubadour. 


Met Maria Agresta had de ZaterdagMatinee een ideale Leonora in huis. Hoe hoog Verdi haar ook laat zingen, Agresta kan dankzij een fabelachtig gave techniek altijd terugkeren naar het zachtmoedige meisje. Jammer dat de donkere rol van Azucena daar schraal bij afstak. Renata Lamanda wiebelde van noot naar noot en hielp zo de mooiste aria's om zeep.

De mannen hadden stuk voor stuk kaliber. De forse Nicola Alaimo was groots als Graaf Luna, met maar een enkele keer een zwakkere plek in zijn hoge register. Het karakter van zijn stem contrasteerde fraai met het jongensachtige geluid van de fragiele Piero Pretti. De lichte manier waarop die de noten aan elkaar reeg, heeft de sfeer van de grote lyrische tenoren uit het midden van de vorige eeuw. De lenige bas Mirco Palazzi was een mooi verhalende Ferrando - vazal van Graaf Luna.

Niet minder indruk maakten de zangers van het Groot Omroepkoor. Met heldenkreten bliezen ze je omver en met gefluisterde koorfrasen kwamen ze bijna bij je op schoot zitten - Italiaanser kun je het niet krijgen. Verrassend: de instudering was van Nicholas Jenkins, koordirigent uit Engeland en een van de weinige niet-Italianen in deze Matinee.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 16 september 2013

Poken tot de spanning oploopt - en dan vallen muziek en film uiteen

Suspense - music & cinema. Herrmann, Schönberg, Bartók, Merkies, Van Warmerdam, Roukens. Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. David Robertson. Beeld: EYE en European Film Philharmonic. Amsterdam, Koninklijk Concertgebouw, 12/9. T/m 15/9.

In de Grote Zaal van het Concertgebouw gaan de zaallampen uit. Op het podium zit het Concertgebouworkest, daarboven hangt een filmdoek. We zien James Stewart en Kim Novak in Hitchcocks Vertigo. Het geluid van hun stemmen is weggedraaid, alleen de filmmuziek van Bernard Herrmann klinkt. En ineens is het voorbij. De muziek krijgt een logische afsluiting, maar de film wordt wreed afgekapt.

In de AAA-serie, een minifestival waarin het KCO met het Stedelijk Museum en andere Amsterdamse kunstinstellingen het experiment aangaat, draait het deze week om suspense in muziek en film. Samen met filminstituut EYE, nieuwe partner in de serie, is een kort programma samengesteld waarin film en filmmuziek uit elkaar worden getrokken en in een nieuwe context worden geplaatst. De gedachte daarachter: raadselachtige moderne muziek van Arnold Schönberg of György Ligeti wordt voor een groot publiek aantrekkelijk door de combinatie met film - zeker als de spanning hoog oploopt.

Drie Nederlandse componisten kregen de opdracht nieuwe muziek te schrijven bij een zelf te kiezen bestaande filmepisode. Fons Merkies (1966) stelt zich het meest dienstbaar op. Zijn muziek bij een fragment uit The Silence of the Lambs rukt film en muziek niet uit elkaar, maar laat beide kunstvormen een relatie aangaan. Vincent van Warmerdam (1956) gaat eigenzinniger te werk met Louisiana Story, een zwart-witfilm uit 1948. Zijn compositie, met soms een flard jazz en harde schrikeffecten, botst zo met de onderhuidse dreiging in het filmfragment dat je de twee niet samen beleeft maar als afzonderlijke media die toevallig tegelijkertijd worden opgevoerd. Joey Roukens (1982) gaat met zijn fragment uit de achtervolgingsfilm Ronin het conflict aan met de beelden: eerst pookt hij, synchroon met de film, de spanning flink op en vervolgens trekt hij muziek en film uit elkaar. Zo laat hij horen hoe je met nieuwe muziek een bestaande filmepisode kunt veranderen.

De kijker en luisteraar moet alle zeilen bijzetten om de gecoupeerde film en de compositie met elkaar samen te brengen. Frustrerend dat vervolgens de uitvoering van De wonderbaarlijke mandarijn van Béla Bartók - met alleen het orkest op het podium - het best werkte. Het is muziek met een verhaal, die zorgt voor suspense, ook zonder dat je het verhaal kent.

Het negentig jaar oude werk klinkt nog altijd nieuw, zeker in de enerverende uitvoering van dirigent David Robertson, met een hypnotiserend aandeel van de klarinetsectie van het Concertgebouworkest. Winst van de avond: door het voorgaande kreeg Bartóks suspense in je hoofd een andere vorm die concreter was dan in een gewone concertcontext. Automatisch zag je je eigen imaginaire film voorbijtrekken. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 14 september 2013

Vroegrijpe juweeltjes van Juan Crisóstomo de Arriaga

De Spaanse componist Juan Crisóstomo de Arriaga (1806-1826) heeft de muziekwereld geen stapels meesterwerken nagelaten. Een divertimento, drie strijkkwartetten en een opera waarvan alleen de ouverture bewaard is gebleven. Toch was hij er vroeg bij. Het divertimento bijvoorbeeld schreef hij als jochie van 11.
De opera Los esclavos felices (De gelukkige slaven) werd in Arriaga's geboorteplek Bilbao met enthousiasme begroet. Hij trok naar Parijs om les te nemen bij Cherubini en Fétis, de compositie- en vioolgoden van zijn tijd. Vlak voor zijn 20ste verjaardag, stierf hij daar aan tuberculose.

Het Israël Strijkkwartet laat horen hoe jammer dat is. Arriaga's kwartetten klinken fris, geweldig geïnspireerd en wonderlijk mooi gerijpt. Soms spelen de musici iets te weinig geconcentreerd en valt er een nootje uit de mand, maar aan de kwaliteit van Arriaga's muziek hoeft niemand te twijfelen.



Juan Crisóstomo de Arriaga
Strijkkwartetten
Israël String Quartet

Quintone

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Abdel Rahman El-Bacha's Beethovenmarathon


Abdel Rahman El-Bacha (Beiroet, 1958) is als midden-vijftiger nog altijd wat hij als jonge pianist was: een kennersgeheim. Om te ervaren hoe deze winnaar van het Elisabeth Concours jaren geleden alle werken voor piano solo van Chopin - dik over de tweehonderd stuks - speelde, moest je op reis. Naar het Provençaalse festival in La Roque d'Anthéron bijvoorbeeld.
Hij legde zijn marathon chronologisch af, polonaise na mazurka na etude, soms met meerdere concerten op een dag. Het leverde een uniek kijkje op in de ontwikkeling van de componist. Nu heeft hij de integrale Pianosonates van Beethoven opgenomen: tien cd's met 32 zuiver klassieke en compleet ontwortelde stukken. Opnieuw kun je met hem mee, op expeditie naar de ontstaansgeschiedenis van die werken.

Never a dull moment, dat geldt voor Beethoven maar ook voor Abdel Rahman El-Bacha. Na afloop van de lange sessie ben je gegarandeerd een inzicht verschaffende ervaring rijker. 

Beethoven: complete Sonates voor piano 
Abdel Rahman El-Bacha

Mirare








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Conspirare zingt filmisch werk van Kevin Puts

Bubbubbubbubbub. Zo snel als een vibrafoon met motor herhalen de koorzangers van Conspirare één toon. Even later wordt het kalm, alsof de wind is gaan liggen op het meer waarover de zwaan uit het lied dobberend zijn veren uitschudt.
Kevin Puts (41), componist uit St. Louis, Missouri en winnaar van de Pulitzer Prize, kan met zijn noten filmische beelden tevoorschijn toveren.

Dat doet hij in de koorwerken If I were a swan en ook in To touch the sky, op teksten van Moeder Teresa, Emily Brontë, Hildegard von Bingen en andere vrouwen die hij associeert met 'Das ewig Weibliche'. Het lukt hem ook in zijn Vierde symfonie, waarvoor hij inspiratie putte uit de oermelodieën van Amerika, die van de Indianen.

Het Symfonieorkest van Baltimore en chef-dirigente Marin Alsop hebben het DNA waarop Puts' muziek gedijt en tillen de uitvoering ver boven de middelmaat uit.


Kevin Puts
Conspirare, Symfonieorkest van Baltimore o.l.v. Marin Alsop

Harmonia Mundi








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Notenkraakster

Interview met Olga Peretjatko
De jonge Russische sopraan Olga Peretjatko bestormt de grote podia, ook in Nederland. Wie is ze en waar komt ze vandaan?
Zelfs als ze razendsnel opklimt naar onwerkelijk hoge tonen hoor je het. Dwars door haar briljante capriolen heen klinkt diep paars fluweel, handelsmerk van de Russische sopraan Olga Peretjatko (33). Zo zweeft ze op haar cd Arabesque in een aria uit een Rossini-opera onbekommerd naar een hoge e, maar van ijzige kou is zelfs in deze stratosferische regionen niets te merken. De gloedvolle basis maakt haar stem niet alleen geschikt voor luchtige meisjesrollen maar ook voor het duister van Vier letzte Lieder van Richard Strauss. Zondagavond staat ze in het Muziekgebouw aan 't IJ met een programma waarin ook die andere kant van haar stem aan bod komt.
Peretjatko stoot opvallend snel door tot de grote podia van Salzburg, Berlijn en, verderop in het seizoen, de Metropolitan Opera. Op haar cd laat ze alvast een voorproefje horen van de rol van Elvira in I Puritani, de opera van Bellini waarmee ze New York wil veroveren.

Nog geen tien jaar geleden kon je haar tegenkomen in de zaaltjes van Berlijnse bejaardentehuizen. Met andere studenten aan de Hanns Eisler Hochschule gaf ze er miniconcerten: werkervaring en een broodnodige aanvulling op haar beursloze bestaan.

Voor een nieuwe productie van De tsarenbruid van Rimsky-Korsakov is ze terug in Berlijn, waar ze nog altijd een woning aanhoudt.

Door de telefoon klinkt haar heldere schaterlach als ze in soepel Duits vertelt hoe haar carrière er van de grond kwam. 'Duizenden keren heb ik voorgezongen - voor dirigenten, zaaleigenaren, impresario's, noem maar op. In januari 2005 kreeg ik mijn eerste rol in een Rossiniopera: L'occassione fa il ladro, of liever gezegd Gelegenheit macht Diebe, want we zongen de Duitse vertaling. Dat was in Saalbau Neukölln, een piepklein theatertje, maar een van de bezoekers vertelde erover aan de organisator van een Meyerbeerproject. Die zocht juist op dat moment een sopraan. Ik mocht hem een paar opnamen sturen en werd uitgenodigd.'

Die prille ervaring is nog altijd te beluisteren: cd-maatschappij Naxos legde de uitvoering van Meyerbeers Semiramide vast op cd.

Prettige bijkomstigheid: bij de voorstelling was Rossinispecialist Alberto Zedda aanwezig. Hij nodigde Peretjatko terstond uit om les te nemen aan zijn Accademia Rossiniana, broedplaats voor aanstormend operatalent in het Italiaanse Pesaro. Het verblijf daar heeft haar veel opgeleverd. Ze is er getrouwd met de dirigent Michele Mariotti, zoon van de intendant van het Rossinifestival en een even snel rijzende ster als zijzelf. De invloed van de Accademia is nog goed te horen: de gein van het coloratuurzingen, de snelle opeenvolging van salto mortales waar Rossini geliefd en berucht om werd, heeft Peretjatko tot een Italiaans hoog niveau gecultiveerd.

In Nederland kunnen we daarvan getuigen. Al vroeg in haar carrière viel ze op bij stemmenspeurders van de Nederlandse Opera en de ZaterdagMatinee. Haar rollen in Le rossignol, Il Turco in Italia en La scala di seta leverden haar duizenden nieuwe fans op.

'De reacties op mijn optredens in Amsterdam zijn onvergetelijk, maar daarnaast heb ik er ook andere mooie ervaringen opgedaan. Een Rossini-opera is natuurlijk altijd een succes, maar ze durven het daar ook aan om Kitesj, van Rimsky-Korsakov, op het programma te zetten. Ik zat in de zaal en heb de hele avond gehuild. Als Russische begrijp je zijn symbolen meteen, maar het was zo ontroerend te zien dat mensen die niet Russisch spreken ze ook konden plaatsen.'

Haar lerares in Berlijn ziet ze nog geregeld, maar sinds kort neemt ze ook lessen bij de Italiaanse sopraan Mariella Devia. 'Mariella is mijn grote voorbeeld. Op haar 65ste zingt ze nog als een engel. Ze heeft een ongelooflijke techniek en een eindeloze adem, precies wat ik me ook zou wensen.

'Als zanger moet je voortdurend bezig zijn met je techniek. Dat is de basis die ervoor zorgt dat een stem gezond blijft. Je lichaam verandert constant en je stem verandert mee. Daarom leg ik al mijn repetities en voorstellingen vast op een recorder. Thuis analyseer ik die opnamen.'

Voluit zingen doet ze alleen als het echt moet en als het enigszins kan werkt ze met sängerfreundliche dirigenten.

In Salzburg had ze het deze zomer getroffen. Marc Minkowski stond op de bok. Ze kent hem van Les musiciens du Louvre uit Parijs, waar ze vier jaar geleden Susanna zong in Mozarts Figaro. Nu stond er opnieuw een Mozartopera op het programma, Lucio Silla.

'Marc is een feest om mee te werken. Les musiciens du Louvre spelen op historische instrumenten die lager zijn gestemd. Dat maakt het voor een sopraan een stuk comfortabeler. En waarom zou je niet wat lager zingen? Uiteindelijk heeft het destijds ook zo geklonken. Als je dat vergelijkt met de Wiener - die stemmen hun instrumenten nog hoger dan de meeste andere moderne orkesten. De strijkers spelen natuurlijk geweldig, maar onze menselijke stem is nog altijd dezelfde als twintigduizend jaar geleden. Die hoge noten zingen is toch ook een soort energieverspilling', zegt de koningin van het klankfirmament.

In het Muziekgebouw aan 't IJ strooit ze zondag weer gul met topnoten in een programma met vogelliederen: leeuweriken, een koekoek en een zwaan in het Frans, Spaans en Russisch. En natuurlijk het 'Lied van de nachtegaal' uit Stravinsky's Le rossignol, de voorstelling waarmee ze zich als onbekende sopraan in één klap op de kaart zette.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013


De Russische sopraan Olga Peretjatko werd op 21 mei 1980 geboren in St. Petersburg. Ze begon haar muzikale carrière op haar 15de, in het kinderkoor van het Mariinsky Theater. Ze won de tweede prijs op Operalia, het wereldkampioenschap voor jonge operatalenten. Haar repertoire bestrijkt werk van Händel, Mozart, Wagner en Strauss.