donderdag 19 september 2013

De musici maken dreiging en verrukking in Wagners noten voelbaar

Wagner: Die Walküre. De Nederlandse Opera. Regie: Pierre Audi 

Met Christopher Ventris, Catherine Naglestad, Günther Groissböck, Thomas Johannes Mayer, Catherine Foster, Doris Soffel, Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Amsterdam, Muziektheater, 20/4. T/m 12/5

Het blijft indrukwekkend: de tegenstelling tussen de mythische dimensies van het decor en de fysieke nabijheid van goden, Walküren en mensen op het podium van het Amsterdamse Muziektheater. In Die Walküre, de meest erotische episode uit Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner, steekt de halfronde catwalk waarop de zangers bewegen zo ver de zaal in dat de rimpeltjes van de oude godin Fricka te zien zijn, net als de huig van Sieglinde (een fenomenaal zingende Catherine Naglestad). Als zij in haar geliefde haar broer Siegmund herkent, mijmert ze op fluistersterkte: 'Ik heb je eerder gezien.' Ze komt zo dicht bij dat de zaal van het Muziektheater lijkt te slinken tot huiskamerformaat.



In de oksel van de halve cirkel speelt het Nederlands Philharmonisch Orkest, de hele avond zichtbaar voor het publiek. Akoestisch is dat verre van ideaal. De klanken van de zes harpen, de pauken, de hoorns komen afzonderlijk de zaal in, onvermengd met de andere instrumenten op het podium. Toch lukt het de musici dreiging en verrukking, strijdlust en gelatenheid in Wagners noten voelbaar te maken.

De visie van dirigent Hartmut Haenchen heeft zich de afgelopen jaren op een interessante manier ontwikkeld. In zijn nieuwe interpretatie legt hij de nadruk op de menselijkheid van de goden en halfgoden. Hij overspoelt je niet met Wagners grote gemoedsgolven maar legt het gewoel op sommige momenten stil. Een enkele keer verbrokkelen daardoor de wervelende onderstromen, maar vaker geeft hij de zangers én het publiek ruimte om de enerverende noten te verwerken. Dan hebben die rustmomenten een weldadig effect - niet alleen voor het publiek, zeker ook voor de zangers.

Zo'n moment is er als de godin Fricka (Doris Soffel) zich wil wreken op haar overspelige echtgenoot Wotan. Dan kolkt het op het podium, maar direct nadat ze is vertrokken, laat de oppergod zijn kwetsbaarheid zien. De bariton Thomas Johannes Mayer, die als Wotan niet uitblinkt in gezaghebbende donderkracht, bloeit op als hij in die momenten van rust uitweidt over zijn motieven en over zijn liefde voor zijn mensenzoon Siegmund.

Dat doet hij in een dialoog met zijn dochter Brünnhilde (Catherine Foster). Ook zij ontwikkelt zich na haar Hojotoho jubelende entree tot een bespiegelende, warmvoelende vrouw. Fosters buitengewoon krachtig ontwikkelde hoogte heeft haar een contract in het Wagnerwalhalla Bayreuth opgeleverd. Zangtechnisch blijft haar lage register daarbij achter, juist in de minder flamboyante gedeelten ziet ze kans haar Brünnhilde verdieping te geven.

De warmste noten zijn voor Christopher Ventris (Siegmund). Zijn stem kan flonkeren en verleiden maar hij moet kracht zetten om zijn lange, veeleisende monologen tot een goed einde te brengen. Daar heeft de bas Günther Groissböck geen last van. Als Hunding, de brute echtgenoot van Sieglinde, is hij vocaal oppermachtig.

Aan het einde van de avond, na vijf uur spanning en immense muzikale prestaties, breekt de aarde open. Uit een wolk van stoom schuiven kolossale plexiglasblokken het speelvlak op. Siegfried kondigt zich aan, de zoon van Siegmund en Sieglinde, naamgever van de aflevering van Der Ring des Nibelungen waarmee eind augustus de cyclus wordt vervolgd.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 22 april 2013

Versmeltende klanken, perfect getimede noten en een wijd open gezette volumeknop

Mendelssohn en Henze. Genia Kühmeier, Bernarda Fink, Michael Schade, Groot Omroepkoor, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Amsterdam, Concertgebouw, 17/4 Herhalingen: 19/4, 21/4
'Heerlijk om met hem te werken. Het is licht, sprankelend, verfrissend en dirigeertechnisch heel duidelijk, dus makkelijk spelen', meldt een van de musici als de deuren van het Concertgebouw dichtvallen. Het eerste concert van Riccardo Chailly met het Concertgebouworkest sinds hij daar als chef-dirigent vertrok, is achter de rug. Na negen jaar is de vervelende sfeer rond zijn afscheid verdampt. Een groot gedeelte van het orkest is jong en werkt voor het eerst met de man die er zestien jaar lang aan het roer stond en het orkest vertrouwd maakte met 20ste-eeuwse componisten als Varèse, Berio en Sciarrino. 

Voormalige chef Riccardo Chailly was voor het eerst terug bij het Concertgebouworkest

Ook bij zijn terugkeer maakt hij het zich niet gemakkelijk. Hij kiest voor louter werken die hij niet eerder met het Concertgebouworkest heeft uitgevoerd: Elogium Musicum van Hans Werner Henze (1926-2012) - een première voor Nederland - en Felix Mendelssohns Tweede symfonie Lobgesang, waarmee hij na zijn vertrek uit Amsterdam zijn chef-dirigentschap van het Gewandhausorchester in de Mendelssohnstad Leipzig inluidde. 

Het is een compositie die als orkestwerk begint, met stoere trombones en een klarinetsolo die de sfeer zeldzaam mooi liet omslaan naar een verstilde zangerigheid. Maar Chailly is ook de man van het uitvergrote fortissimo, waarbij de volumeknoppen wijd open gaan. Als na het instrumentale openingsdeel het Groot Omroepkoor inzet met Alles was Odem hat, lobe den Herrn klinkt dat eerder als een dreigement dan als lofzang. Pas in de fijn gedoseerde sopraansolo van Genia Kühmeier, in de tenoraria van Michael Schade en in het duet van Kühmeier en mezzosopraan Bernarda Fink hoor je Chailly's liefde voor de stem terug. 

Elogium Musicum gaat over snelle, sterke haviken die elkaar door de dood verliezen. Er komen gieren voorbij, kraaien en cicaden. Pas aan het slot komt er troost en verzoening. Hans Werner Henze schreef het vlak na de dood van zijn geliefde en gaf het felgekleurde noten mee, van een koor dat wild dissonerend uitwaaiert maar even later kan samenvloeien in één serene toon. Het orkest breidde hij uit met piano, celesta, saxofoon en een fikse groep slagwerkers. Naast de versmeltende klanken van de strijkers liet Chailly voor zijn slagwerkers de hardste stokken aanrukken. Ze leverden perfect getimede noten maar ook striemende kou die afleidde van de introverte kracht van de compositie. 

Het concert werd opgedragen aan de Britse dirigent Sir Colin Davis, die het afgelopen weekeinde overleed. 

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 19 april 2013

Emmanuel Pahud hinkstapt geraffineerd door fluitconcert van een honderdjarige

Carter, Mozart, Schubert, Honegger. Emmanuel Pahud, Radio Kamerfilharmonie o.l.v. Michael Schønwandt. Amsterdam, Concertgebouw, 6/4.
Op een doordeweekse dag kun je Emmanuel Pahud (Genève, 1970) gewoon aantreffen in de houtblazersgroep van de Berliner Philharmoniker. Nauwelijks minder vaak staat de fluitist voor op het podium: bij de London Philharmonic, bij het Symfonieorkest van de Beierse Omroep, bij het orkest van het Mariinski Theater. Die twee kanten, het versmelten in de groep en het fiere solospel, sijpelden door in zijn optreden in de ZaterdagMatinee.

Emmanuel Pahud

Zo hoorde je hem in de Nederlandse première van het Fluitconcert van Elliott Carter geraffineerde hink-stap-sprongen maken van het hoogste naar het laagste register, maar kon hij zich ook terugtrekken in een onderonsje met zijn collega-fluitisten van de Radio Kamerfilharmonie. Carters Fluitconcert is een werk dat met de deur in huis valt. In het felle eerste akkoord lijkt hij alle tonen van zijn compositie te willen vatten, maar onmiddellijk neemt hij terug. Een harp en houten slagwerkinstrumenten laten de sfeer omslaan naar een breekbaarheid die vaker terugkomt in het stuk. 

Carter schreef zijn concert in 2008, hij werd toen 100, maar de frivole kleurspatten van de piano en de zacht brommende fagot onder de fluisterende koperblazers verraden een jonge, lenige geest. In de compositie gebeurt van alles tegelijk. Korte trompettonen gaan in de ene richting terwijl de houtblazers met een langgerekte zanglijn een andere afslag nemen. De solofluit vlindert ertussendoor en speelt een schitterend duet met de piccolo in het orkest. Carter houdt zijn gelaagde stelsel van klanken transparant zodat in de meest complexe samenklanken ruimte is voor iedereen. 

Tegenover de oude Carter zette Pahud het Fluitconcert KV 314 van een jonge Mozart. Met de alert spelende musici van de Radio Kamerfilharmonie dempte hij de klank van zijn instrument zodat het leek alsof hij door een gaasje blies. Verderop, in het vuur van de cadens, koos hij een zo spectaculair hoog tempo dat het leek of er twee stemmen tegelijk klonken. 

Chef-dirigent Michael Schønwandt combineerde de fluitconcerten met een tintelend lichte uitvoering van Schuberts jonge Derde symfonie en de Tweede symfonie van de Zwitser Arthur Honegger (1892-1955), een somber werk uit de Tweede Wereldoorlog dat met karige motieven door en door ploegt. Zelfs als de trompet zich bij de strijkers voegt, komt er nauwelijks een dimensie bij. Zo stond je na een geweldig geïnspireerd concert toch buiten met een zwaar gevoel in je maag.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 9 april 2013

Ingo Metzmacher gaat tot het uiterste in kracht, timing en nuances

Bruckner, Hartmann. Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. Amsterdam, Concertgebouw, 30/3.
De muziek van Karl Amadeus Hartmann (1905-1963) is niet voor watjes. Vier maanden geleden verbleekte het publiek van de ZaterdagMatinee toen ze de heren van het Groot Omroepkoor het Florian-Geyer Lied hoorden schallen. Jaren nadat Hartmann het had gebruikt in zijn anti-oorlogsopera Simplicius Simplicissimus werd het het lijflied van de SS. Ook in minder plastische composities slingert hij je van koudwaterbad naar tropische jacuzzi en omgekeerd.

Hartmannspecialist Ingo Metzmacher

In zijn Achtste symfonie, zijn laatste, is het een schril schreeuwende klarinet die je haren recht overeind laat staan. Meteen daarna strijkt Hartmann je over de bol met een altvioolsolo die door de combinatie met houten slagwerkinstrumenten nog warmer klinkt. 

De wisselbaden komen terug, met drie fluiten als ultieme kouverstrekkers. Maar als alle extremen hun werk hebben gedaan, heb je het gevoel dat er nog iets anders is gebeurd. Je hebt kennis gemaakt met een klankwereld waarin elk motiefje, iedere stem in het orkest tot het uiterste is doorontwikkeld, net zolang tot de moleculen ervan zijn komen bovendrijven - onderdelen van een periodiek systeem van deeltjes die alleen in Hartmanns universum thuishoren. 

Het Radio Filharmonisch Orkest laat dit seizoen in de ZaterdagMatinee alle symfonieën van Hartmann voorbij komen. Deze Achtste vormt daarvan het groteske hoogtepunt. Met de dirigent Ingo Metzmacher hebben ze een specialist in huis. De voormalige chef van de Nederlandse Opera is een van de grootste verdedigers van Hartmanns oeuvre. 

Spannend was de combinatie met de Negende symfonie van Anton Bruckner. Ook hij zette, een kleine eeuw voor Hartmann, extreem verschillende klankblokken tegenover elkaar, met soms alleen een moment van stilte daar tussenin. De Negende is ook voor Bruckner zijn laatste symfonie. Hij stierf voordat hij het kon voltooien waardoor de compositie eindigt in trage, zachte klanken. 

Zeldzaam aangrijpend waren de momenten waarop de strijkers hun snaren tokkelen. Dan ging Metzmacher tot het uiterste - in kracht, in timing en in nuances. Maar in zwaardere passages liep hij te hard van stapel. Daardoor bleven er te vaak momenten over waarin de spanning in de compositie verder ging, maar het orkest zijn mogelijkheden al had opgebruikt. Bij Hartmann kon zulke felheid geen kwaad. Bij Bruckner haalde die de angel uit de compositie.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 3 april 2013

Kleine zeemeermin verzuipt in bulderklanken

Zemlinsky, Rachmaninov. Alexander Gavrylyuk, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Jurowski. Amsterdam, Concertgebouw, 27/3.
Eenvoudig, kaal bijna, begint het Derde pianoconcert van Sergej Rachmaninov. En meteen, in die eerste simpele melodie, begeleid door strijkers in het orkest, herken je de klasse van de pianist die aan het roer zit.
Alexander Gavrylyuk wierp al zijn spierkracht op de toetsen van de piano

Alexander Gavrylyuk (Oekraïne, 1984) hoort tot de schaarse buitencategorie van musici van wie de mogelijkheden hooguit worden beperkt door smaak en vorminzicht. Technisch kan hij alles. In Rachmaninovs Derde liet hij horen hoe een enkele toon vol en warm boven het orkest uit kan zweven, in een staat van natuurlijke vrije val. Een fagot speelt een tegenstem en als de trompet zich daarbij voegt, klinkt hij gedempt als een houtblaasinstrument - intiemer krijg je het niet in het Concertgebouw. 

Maar voor Alexander Gavrylyuk is betovering alleen niet voldoende. Hij wil zijn grenzeloze kunnen aan de wereld laten horen. Dus stroopte hij in de finale van het concert zijn mouwen op, spuugde in zijn handen en wierp al zijn spierkracht op de toetsen van de piano. Het effect was enorm: een klank alsof drie fanfares je vanaf het podium in de Grote Zaal toeschreeuwden. Weg magie. 

Van de dirigent Vladimir Jurowski (Moskou, 1972) had je wat tegenwicht mogen verwachten. Hij liet vorige maand nog in de ZaterdagMatinee horen hoe subtiel hij met Die Frau ohne Schatten, de opera van Richard Strauss, overweg kon. Maar met het Concertgebouworkest op de bühne kwam een andere kant boven: die van de oververhitte, opgeschroefde klank, met knetterend koper en fluiten die daar nog bovenuit proberen te priemen. 

In de poëtische orkestfantasie Die Seejungfrau van Alexander Zemlinsky (1871-1942), naar het sprookje van Hans Christian Andersen, schemerde af en toe een straaltje tederheid door de massieve klankmassa heen, zeker toen de harp met sonore toonladders voor rust zorgde. Dat duurde maar kort. Al in het tweede deel liet Jurowski de doodsstrijd van de kleine zeemeermin beginnen. Uiteindelijk liet hij haar verzuipen in bulderend klankgeweld. 

Jammer, want Jurowski had goud in handen. Die Seejungfrau werd geschreven door een van de boeiendste kleurenmagiërs van de afgelopen eeuw. Juist deze uitvoering liet voor het eerst de complete versie van de compositie horen, inclusief verborgen passages die de kritische Zemlinsky had weggeplakt. Op naar een liefdevollere uitvoering.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 29 maart 2013

Het vuurtje brandt weer


Het is erop of eronder voor Yundi. Als Yundi Li maakte de Chinese pianist al op zijn 17de indruk tijdens het Lisztconcours. Toen hij een jaar later, in 2000, in Warschau het Chopinconcours won, stonden de impresariaten en platenmaatschappijen voor hem in de rij.

Maar voor een wereldcarrière was hij nog niet klaar. Een optreden in de serie Meesterpianisten liep uit op een teleurstelling en zo snel als Deutsche Grammophon hem had ingelijfd, zo snel doofde de liefde tussen Yundi en het gele eredivisielabel.

Yundi vocht terug, liet zich in Duitsland kneden door Arie Vardi en heeft daar zo te horen veel tijd gestoken in Beethoven. Zijn nieuwe cd met louter hits (Mondscheinsonate, Sonate Pathétique, Appassionata), toch weer op Deutsche Grammophon, klinkt alsof er een nieuwe Yundi is opgestaan. Hij speelt met het kalme overwicht en de eerlijke bravoure waarbij de muziek van Beethoven gedijt. Het vuurtje brandt weer.

Yundi
Sonates van Ludwig van Beethoven (selectie)
Deutsche Grammophon

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 27 maart 2013
Fluit en de hobo giechelen er op los en krijgen commentaar van klarinet en fagot.
Rossini: La scala di seta. Olga Peretjatko, Bogdan Mihai, Luca Tittoto, Pietro Spagnoli, Laura Cherici, Daniele Zanfardino, Radio Kamerfilharmonie o.l.v. Alessandro De Marchi. Amsterdam, Concertgebouw, 23/3.
De Roemeense tenor Bogdan Mihai is een reis naar het buitenland waard
Flauwe versprekingen, misverstanden, een stoelendans rond een aantrekkelijke dame - voor het verhaal hoef je niet naar Rossini's vroege opera La scala di seta (De zijden ladder). Maar al tijdens de ouverture hoor je hoe het orkest vooruitloopt op de muzikale fijnproeverijen die Gioachino Rossini voor zijn zangers heeft bedacht: de fluit en de hobo giechelen er inventief op los en krijgen commentaar van een klarinet en een fagot. Ze worden opgezweept door het Radio Kamerorkest, dat maar een tikje van het gaspedaal nodig heeft om los te branden.

Het is weer raak in de operaserie van de ZaterdagMatinee. Casting director Mauricio Fernández heeft voor de hoofdrol van Giulia Olga Peretjatko weten te strikken - de Russische sopraan die bij de Nederlandse Opera in Le rossignol van Stravinsky zong en in Il Turco in Italia. Sindsdien bezorgt ze grote scharen operaliefhebbers hartkloppingen.

In de partij van Giulia maakte ze die verwachtingen waar. Voor Peretjatko is geen noot te hoog en geen coloratuur te rap. Dirigent De Marchi liet zich door haar onbeperkte mogelijkheden aansteken. Hij schroefde zijn tempi nog hoger op, ook in de ensembles met andere solisten. Soms waren zijn risico's onverantwoord, merkte de bas Luca Tittoto. Hij moest gas terugnemen, zodat de boel niet meer gelijk optrok. Dat valt hem nauwelijks aan te rekenen: van een lage stem verwacht je niet de flitsende lenigheid van een sopraan of tenor.

In rustigere gedeelten bloeide hij op in zijn rol van onbenullige bediende. Ook de bariton Pietro Spagnoli als versmade minnaar en de kleine rol van de tenor Daniele Zanfardino overtuigden. Alleen Laura Cherici bleef achter bij dit uitgelezen gezelschap. Onbedoeld kweekte ze begrip voor al die heren die niet voor haar wilden vallen.

Een ontdekking was de Roemeense tenor Bogdan Mihai, terecht gecast als de man die er met de begeerde Giulia vandoor gaat. Hij doet in wendbaarheid niet voor Peretjatko onder. Vooralsnog moeten we naar het buitenland om meer van hem te horen - naar München, Berlijn of Moskou. Zo'n reis is hij meer dan waard.
Biëlla Luttmer
De Volkskrant, 25 maart 2013
Koor en evangelisten tillen de uitvoering naar een schitterende niveau.
Arvo Pärt: Johannes-Passie. Solisten, Asko|Schönberg, Jan Hage (orgel), Nederlands Kamerkoor o.l.v. Risto Joost. Rotterdam, Laurenskerk, 21/3 Nog te horen: Den Haag, Nieuwe Kerk (23/3); Amsterdam, Westerkerk (26/3)

Op het plein voor de Laurenskerk in Rotterdam trillen bassen uit een lagetonenspeaker in een geparkeerde auto. Een meisje giert van het lachen om een grap van haar vriendin. Dan vallen de deuren van de kerk dicht. Ineens, zonder overgang, is er stilte, rust, concentratie - een omgeving waarin je vanzelf je stem dempt. Moderne kunst staat opgesteld in hoge ramen. Je kunt ernaar kijken, maar de werken dringen zich niet aan je op. In die kloostersfeer presenteert het Nederlands Kamerkoor zijn paasprogramma.

70 minuten lang klinkt de tekst van Johannes over het lijden van Christus. Het Kamerkoor kiest dit jaar niet voor de beproefde meerstemmigheid van Bach maar voor de eenvoud van Arvo Pärt (1935), de man uit Estland die zijn leven lang trouw is gebleven aan zijn liefde voor het ritueel. Zijn Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Joannem, kortweg: Johannes-Passie, ligt ergens tussen een gregoriaanse kerkdienst en een compositie in.

Pärt heeft zijn Passie opgezet als een raamvertelling. Wringende orgelklanken en langgerekte koortonen laten je wegglijden naar het verhaal en halen je uiteindelijk terug naar het hier en nu. Het lijdensverhaal zelf werkt als een meditatie: monotoon, vol hallucinerende herhalingen, waardoor je hartslag trager wordt, je gedachten in de pauzestand gaan en zich vernieuwen. Het lijdensverhaal van Jezus kun je meelezen, maar als je het naast je neerlegt en alleen de klanken tot je laat komen, werkt het evengoed.

Dirigent Risto Joost, landgenoot van de componist, heeft bij de zangers van het Nederlandse Kamerkoor solisten uitgezocht die niet opvallen maar zich voegen in de klank van het koor. In plaats van één evangelist vertellen vier zangers het lijdensverhaal. Soms klinkt er een hobo of een fagot als tegenstem, maar op andere momenten is er de ultieme soberheid van een enkele zanglijn. Voor de Christuspartij tekent de bariton André Morsch, met een stem die mooi de kwetsbaarheid van Christus in zijn laatste uren laat horen. Als hij aan het woord is, vertraagt de muziek en voegt zich een orgel bij de stem. Olivier Dumait, de tenor die de partij van Pilatus zingt, is niet op alle momenten trefzeker, maar het koor en de evangelisten Dorothea Jakob, Kaspar Kröner, Albert van Ommen en Kees Jan de Koning tillen de uitvoering naar een schitterend niveau.

Op één moment maakt Pärt een knieval voor Johann Sebastian Bach. Als het koor roept niet Jezus maar de boef Barabbas te kruisigen, klinkt een ritmisch Barrabam, een minieme verwijzing naar de componist die de basis heeft gelegd voor de passietraditie.
Biëlla Luttmer
De Volkskrant, 25 maart 2013

Het Concertgebouworkest in een land met twee gezichten

In de muziekschool van Kaapstad is het dringen. Altvioliste Edith van Moergastel traint in een inloopkast twee tieners uit het jeugdorkest van KwaZulu Natal: 'Kom op, actiever, niet zo traag.' Uit het lokaal daarnaast klinkt het begin van Beethovens Ouverture Egmont. Violiste Eke van Spiegel: 'Maakt die toon groot. Dit stuk gaat over een vrijheidsstrijder, dat moet je laten horen.' De aula is voor trompettist Wim Van Hasselt. Bij hem staat de Carmensuite van Bizet op de lessenaars. Van Hasselt: 'Blaas uit als een Ferrari, niet als een Lada. Oefen zo zacht mogelijk, zo hard mogelijk, zo kort mogelijk. Dan wordt je palet gigantisch veel groter. Uiteindelijk moet je Bizet kunnen ruiken.' 
De musici van het Concertgebouworkest waren de afgelopen week op tournee in Zuid-Afrika. Voor het eerst in de 125 jaar van hun bestaan gaven ze concerten in Kaapstad, Durban, Pretoria. De reis is onderdeel van een wereldtour langs alle continenten maar alleen in Zuid-Afrika is plaats gereserveerd om de kennis van de ervaren musici over te brengen op de jonge talenten van het land. 
Wim van Hasselt: 'Blaas uit als een Ferrari, niet als een Lada'

Het jeugdorkest van KwaZulu Natal is er voor alle Zuid-Afrikanen. Jongens en meisjes, zwart, wit en alle kleurnuances daartussen zitten kriskras door elkaar. Muzieklessen en jeugdorkesten staan hoog op de politieke agenda van het land: hoe meer donkere koppies, hoe hoger de subsidie, vertelt de coördinator van de organisatie waarin de muziekscholen en jeugdorkesten zijn ondergebracht. 

Elk van de jonge musici heeft een bijzondere geschiedenis. Een van de succesverhalen: een contrabassist liep iedere zaterdag van zijn dorp naar de muziekschool in Kaapstad, 30 kilometer verderop. Na schooltijd werkte hij als straatveger om de lessen te betalen, maar sinds hij is geslaagd voor zijn toelatingsexamen conservatorium heeft hij een studiebeurs en kan hij al zijn tijd besteden aan zijn spel op de contrabas. 

Het Concertgebouworkest wil zulke musici een flinke duw vooruit geven. De komende jaren krijgen de beste muzikanten de kans hun licht op te steken in Nederland. Het programma daarvoor wordt de komende maanden uitgewerkt, belooft de directie van het Concertgebouworkest. 

's Avonds, in het Artscape Theatre, is er in de uitverkochte concertzaal nauwelijks een zwart gezicht te bekennen. Janine Jansen stapt het podium op, voor een uitvoering van het Vioolconcert van Tsjaikovski. Het Concertgebouworkest wordt gedirigeerd door de Zwitser Charles Dutoit. Hij staat vlak naast de violiste, kan haar bijna aanraken. Ze ademen samen, poken het vuurtje onder de noten flink op en krijgen het voor elkaar dat er een magisch moment ontstaat waarin publiek en musici opgaan in één roes van passie en virtuozenkunst. 

Het orkest is in Kaapstad ondergebracht in het Mount Nelson Hotel, met kamers die zo groot zijn als een gemiddeld appartement in Amsterdam. Maar de tournee is allesbehalve een vakantie. De ochtend na het concert gaat de wekker om 5.30 uur. Op weg naar het vliegtuig naar Durban klinkt een kreet: 'Híérom vind ik dit zo'n vreselijk land!' Een van de musici wijst op een vuilnisbelt. Als je beter kijkt, zie je dat onder overkappingen van afvalzakken mensen wonen. 

Twee dagen later en 1.400 kilometer verderop wordt de bus met Nederlandse musici bestormd door drie kinderen. Ze zien eruit als straatjochies en bedelen om geld maar als ze beginnen te zingen, klinkt een spatzuiver driestemmig volksliedje. 

Een geënsceneerd tafereeltje? Zou kunnen. Het orkest is in Soweto, ooit een arm gebied, maar nu verheven tot modeltownship. De straat waar ooit Desmond Tutu woonde en Nelson Mandela, heet nu Nobel Laureate Walk. De wegen zijn er gloednieuw en sinds een jaar siert een felgekleurd theater het centrum van de plaats. 
Een steelband geeft een welkomstconcert voor het KCO in Soweto

Binnen schuiven kinderen in schooluniform aan om kennis te maken met Peter en de wolf van Prokofjev. Contrabassist Dominic Seldis demonstreert hoe een klarinet kan klinken als een kat en hoe uit een groep hoorns een gevaarlijke wolf ontstaat. En dan mogen een paar van de kinderen zelf voelen hoe het is om op het podium te staan. 'Hi, wij komen uit Nederland, weet je waar dat ligt?', vraagt Seldis aan een klein zwart meisje. 'Ja, daar ben ik wel eens geweest', zegt het leerlingetje. Als ze na afloop het theater uit loopt, staat er een Audi met chauffeur klaar om haar thuis te brengen.
De Volkskrant, 20 maart 2013