woensdag 30 januari 2013

Guillaume Tell - bevrijding, ook voor Pierre Audi


Voor het eerst werkt de Nederlandse Opera samen met de Metropolitan. Guillaume Tell, de laatste, groots opgezette opera van Gioacchino Rossini, steekt over een paar seizoenen de oceaan over om gespeeld te worden in de immense zaal in New York. Maar eerst is de nieuwe enscenering van Pierre Audi te zien in het Muziektheater in Amsterdam.
De co-productie is opmerkelijk, alleen al vanwege de cultuurverschillen tussen de Met en DNO. Staat er in de partituur een alpenweitje dan willen de New Yorkers een grazige vlakte zien. In Amsterdam mag het van alles zijn, als het maar geen grasveld is.
Het is dan ook wennen als het koor al in het eerste bedrijf van de opera over de Zwitserse vrijheidsstrijder stereotiepe danspasjes maakt en er tegen het grijsblauw van de achtergrond drie stakerige huisjes verrijzen.
Van decorontwerper George Tsypin en regisseur Pierre Audi kennen we een taal van gestes en subtiele verwijzingen. In deze productie hebben ze de verhaallijn in de eerste aktes minutieus uitgetekend. Het duurt uren voordat de rotspartijen, de pijl en boog en de appel op het hoofd van Tells zoon Jemmy plaats maken voor minder eenduidige beelden.
Pas tijdens een warm uitgelichte koorscène wordt duidelijk dat Audi en Tsypin welbewust toewerken naar een steeds grotere mate van abstractie.
Het is voor de New Yorkers te hopen dat ze niet alleen de enscenering maar ook de uitzonderlijk goed gekozen solisten uit Amsterdam krijgen. Zeker de Amerikaanse tenor John Osborn straalt spectaculaire oerkracht uit in zijn rol van de verliefde Arnold Melcthal. Hij combineert lyrische lijnen met hoogte en kracht - een even unieke als gevaarlijke combinatie. Wie dergelijke loodzware rollen zo kan zingen als Osborn, is een gewild man - en loopt het risico zijn stem vroegtijdig kapot te zingen.
Ook zijn geliefde Mathilde moet een virtuoze Rossinistem in huis hebben. Daaraan is bij de Letse sopraan Marina Rebeka geen gebrek maar naast alle knap gezongen capriolen klinkt er hardheid in haar hoogte. Daardoor wordt ze eerder angstaanjagend dan verleidelijk.
Warmte brengen de stemmen van de kolossale Italiaanse bariton Nicola Alaimo (Guillaume Tell), Patrick Bolleire als vader Melcthal en van de Franse sopraan Eugénie Warnier in een stoere jongensrol. Als zoon van Tell - ja, die met de appel op het hoofd - zingt ze noten die horen tot de eerlijkste en gevoeligste uit de hele opera.
De basis van deze topprestaties ligt bij het Nederlands Philharmonisch Orkest dat onder leiding van dirigent Paolo Carignani tintelend licht en fabelachtig ritmisch een echte Rossinisfeer oproept: speels en met Italiaanse passie in de beroemde ouverture en de balletten en teer meeverend tijdens de begeleiding van de zangers.
Als het aan het eind van de opera stormt op een van de Zwitserse meren, doemt er een immense houten boot op, hoog boven het podium, met de redder Guillaume Tell aan boord. De golven zijn traag bewegende tl-buizen. Daaronder zingt het koor, prachtig goudgeel verlicht. Met de bevrijding van het Zwitserse volk schudden ook Audi en Tsypin het juk van de letterlijke invulling van het operaverhaal van zich af - een schitterende vondst die de ontknoping een extra lading geeft en de productie naar een indrukwekkend niveau tilt.
Gioacchino Rossini: Guillaume Tell. De Nederlandse Opera. Regie: Pierre Audi. John Osborn, Nicola Alaimo, Marina Rebeka, Eugénie Warnier, Koor van DNO, Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Paolo Carignani.
Amsterdam, Muziektheater, 28/1. Tot 18/2. Uitzending: 9/3 via Radio 4.
de Volkskrant, 30 januari 2013

vrijdag 25 januari 2013

Mariss Jansons, maestro in volle breedte



Hij dirigeert vier van de beste orkesten ter wereld en geeft zijn publiek de kans zelf te constateren hoe het gesteld is met de veel bekritiseerde globalisering van de orkestklank. Dat loopt zo'n vaart niet, meent Mariss Jansons.
De chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest is net 70 geworden. Ter ere van zijn verjaardag is hem gevraagd een eigen serie samen te stellen. Daarin dirigeert hij zijn favoriete orkesten in werken die hem bijzonder na aan het hart liggen. Zo'n carte blanche reserveert het Concertgebouw sinds twintig jaar voor musici met een uitzonderlijke staat van dienst. Voor Bernard Haitink bijvoorbeeld, die daarmee net als Jansons zijn 70ste verjaardag vierde.
Jansons' carte blanche is meer dan een eerbetoon aan de veel bejubelde maestro. Doordat één dirigent vier van de beste orkesten ter wereld leidt, ontstaat een unieke kans om te horen of de toporkesten werkelijk zo op elkaar zijn gaan lijken als critici beweren.
Mariss Jansons, net terug van een zonnige vakantie op Mauritius, gelooft daar niets van: 'Best mogelijk dat orkesten uit een lager echelon op elkaar zijn gaan lijken, maar bij deze toporkesten zijn de verschillen nog altijd groot. Ze hebben ieder hun onverwisselbaar eigen karakter. Dat voel je meteen als je ze dirigeert.'
Toch is de globalisering van de orkestklank al jaren een punt van zorg. Ooit hoorde je aan de houtblazers dat je met het Concertgebouworkest van doen had, aan de weelderige strijkers herkende je de Berliner Philharmoniker. Musici zaten decennialang op hun eigen plek in een orkest. Ze werden ingewerkt door hun voorgangers, die er persoonlijk op toezagen dat de geschiedenis en de klankcultuur van een orkest werd overgedragen op de nieuwe generatie.
Tegenwoordig gaat het anders. Als er een plek vrijkomt, worden er strijkers uit Japan, de Verenigde Staten, Bolivia, Rusland en Denemarken ingevlogen om auditie te doen. Grote dirigenten zijn niet langer chef van één orkest, maar verdelen hun tijd soms tussen meerdere ensembles. Daarnaast werken ze als gastdirigent bij nog meer orkesten. Mariss Jansons is daarop geen uitzondering. Hij verdeelt het grootste gedeelte van zijn tijd tussen Amsterdam en München. Verder dirigeert hij al jaren het Nieuwjaarsconcert in Wenen.
Is er, met musici uit alle uithoeken van de wereld, nog wel verschil te horen tussen de Berliner Philharmoniker, de Wiener Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks en het Koninklijk Concertgebouworkest? En wordt de klank niet helemaal genivelleerd als dezelfde Jansons bij alle orkesten van zijn keuze op de bok staat?
'Daar is geen sprake van', denkt de dirigent. 'Neem de Wiener - een zeer emotioneel orkest met een klank die wunderbar is, met warmte, intelligentie, een groot stijlgevoel en een ongelooflijk repertoire. Ze fungeren ook als operaorkest en beheersen werkelijk alles. Hun geweldige zaal (die van het Musikverein in Wenen, red.) heeft op die klank ook zijn invloed gehad.
De Berliner zijn heel anders van aard, zegt Jansons: 'Ze zijn temperamentvol en virtuoos - ik zou zeggen: een volmaakt orkest. Het Koninklijk Concertgebouworkest en het Orkest van de Beierse Omroep hebben datzelfde hoge niveau. En dat zeg ik niet omdat van die orkesten de chef ben.'
Het Concertgebouworkest, vervolgt hij, 'onderscheidt zich door een geweldig raffinement en een klank die in de richting komt van de Wiener. Het Orkest van de Beierse Omroep ten slotte, neigt meer naar de Berliner, met veel spontaniteit en met levendigheid.'
Met die orkesten kiest Jansons voor de klassieke periode (Haydn, met de Wiener) en een Russisch programma (Orkest van de Beierse Omroep), voor de romantiek (Brahms, met de Berliner) en de 20ste eeuw (Bartók, met het Concertgebouworkest en de Berliner). Maar daarmee wil hij niet de indruk wekken dat het de Berlijners en de Amsterdammers zijn die de 20ste eeuw beter in hun vingers hebben dan de orkesten uit München of Wenen. De verschillen liggen op een ander, karakterologisch niveau. 'Deze orkesten kun je alles voorzetten.' Hij denkt na en neemt een slokje van zijn glas kamillethee. 'Ik wil een zo breed mogelijk spectrum laten horen van stijlen en componisten waar ik van houd. De klank- en karakterverschillen tussen de orkesten worden tijdens de concerten zonneklaar.'
Die eerste gelegenheid om dat te constateren, is op 25 januari. Dan geeft het Concertgebouworkest de aftrap met de Eerste symfonie van Gustav Mahler en het Eerste vioolconcert van Béla Bartók. Solist is Leonidas Kavakos, de Griekse violist die afgelopen zomer al met Jansons en het Concertgebouworkest een specaculaire uitvoering gaf van het Tweede vioolconcert van Bartók. Tussen de optredens in Nederland door gaat Jansons met het Concertgebouworkest op wereldtournee, maar op de dag van zijn verjaardag, 14 januari, was hij met zijn vrouw en kinderen thuis in Sint-Petersburg - ver van de jubelende menigten.

Net voor zijn 70ste verjaardag, op 14 januari, hoorde Mariss Jansons dat hij de Ernst von Siemens Musikpreis krijgt uitgereikt, een onderscheiding die wel wordt omschreven als de Nobelprijs voor muziek. Hij ontvangt de prijs voor zijn 'diep menselijke manier van dirigeren'. Volgens het juryrapport: 'Deze menselijkheid laat hij uit de muziek zelf ontstaan en maakt hij voelbaar voor zijn toeschouwers en degenen met wie hij musiceert.' Aan de Ernst von Siemensprijs is een bedrag van 200 duizend euro verbonden.

de Volkskrant, 22 januari 2013


Cornelis de Bondt verbrandt zijn eigen oeuvre



Het is klaar, over, voorgoed voorbij. Cornelis de Bondt heeft 33 jaar van componeren afgesloten met zijn laatste compositie in de huidige muziekpraktijk. Die eerste en laatste uitvoering van ‘Das Lebewohl’, een opdrachtcompositie voor de Radio Kamer Filharmonie, werd gespeeld in een matig gevuld Muziekgebouw aan ’t IJ.  
Van meet af aan was duidelijk dat er iets theatraals zou gebeuren. De man van de pamfletten en de statements die vorige week met een gierende heliumballon een concert van het Concertgebouworkest verstoorde zou zichzelf tekort doen zonder spetterend slotakkoord. Van tevoren kon je hem zien smiespelen met een jongen die in parka en met een groene baret op in de Grote Zaal van het Muziekgebouw aan ’t IJ zat. Zou die met een bazooka de partituren naar een andere wereld knallen? Of het publiek in gijzeling nemen om toch nog een doorstart van de Radio Kamer Filharmonie te forceren?
Niets van dat al. Na een brave uitvoering van een compositie die met spannende gongslagen begon maar vervolgens bleef steken in zouteloze citaten werden de partijen in een kano gelegd. Als een doodskist werd hij op de schouders gehesen en te water gelaten in het IJ. En pas toen werd het echt spannend. De kano zou in brand moeten vliegen maar dat mislukte, waarna een leerling van De Bondt met gevaar voor zijn leven in het ijskoude water sprong om de truc alsnog te voltooien. Om Das Lebewohl hoeven we geen traan te laten. Wel om eerdere werken van De Bondt, zoals Die wahre Art, een stuk dat eerder die avond door pianist Gerard Bouwhuis en het orkest met vuur werd gespeeld. Net als al het andere werk van De Bondt mag het niet meer worden uitgevoerd.  
de Volkskrant, 26 januari 2013
Rond De Bondt. Gerard Bouwhuis, Radio Kamer Filharmonie o.l.v. Martyn Brabbins. Amsterdam, Muziekgebouw aan 't IJ, 24 januari.  

De artistieke staking van Cornelis de Bondt (59) is een rigide stap die past bij de componist die ook in zijn werken radicale keuzes maakt. Karkas, Bloed, Bint, Het gebroken oor, Die wahre Art - het zijn stukken met glasheldere vormen en snoeiharde klanken die soms worden verzacht door citaten uit een ver verleden. Gezangen van Monteverdi, Marenzio en Josquin zijn erin terug te vinden en fragmenten uit werken van Bach en Schönberg.
De Bondt is gepokt en gemazeld in de Haagse School, de stroming die zich kenmerkt door nuchterheid en strengheid en die daarmee de tegenpool vormt van de Rotterdamse School, waar intuïtie een belangrijke leidraad is bij het componeren. De belangrijkste Haagse componisten zijn Louis Andriessen, Jan van Vlijmen, Martijn Padding en Cornelis de Bondt. Maar de scheiding tussen nuchterheid en intuïtie is bij De Bondt in de praktijk geen harde grens. Zijn oud-docent Jan van Vlijmen merkte over hem op: 'Pas op, misschien is hij wel de meest intuïtieve van ons allemaal.'
Zeker de laatste decennia gaat hij de confrontatie met het verleden aan. Zijn persoonlijke verleden - de invloed van een vader die in de oorlog gevangen zat in een concentratiekamp - kreeg een plaats in Bloed. Met de titel van zijn nieuwste compositie, Das Lebewohl, refereert hij aan de 26ste pianosonate van Beethoven - een iconisch werk uit een collectief muzikaal verleden. Het is geschreven voor het afscheid van de Radio Kamer Filharmonie, het orkest dat door bezuinigingen ophoudt te bestaan. Daarnaast wordt het De Bondts eigen afscheid van 'de huidige hedendaagsemuziekpraktijk'.
de Volkskrant, 24 januari 2013

woensdag 23 januari 2013

Lisa Batiashvili zuigt je de muziek in



Op de nieuwe cd van de Georgische violiste Lisa Batiashvili (33) grijpt alles in elkaar. Ze speelt het Vioolconcert van Brahms op het instrument dat ooit toebehoorde aan Joseph Joachim, de violist voor wie Brahms die compositie schreef, en koppelt het concert aan Drie romances voor viool en piano van Clara Schumann, de vrouw van Robert Schumann. Met haar onderhield Brahms een innige vriendschapsband.
Batiashvili voelt zich verwant aan de geëmancipeerde Clara, schrijft ze in het cd-boekje. Net als zij is ze moeder en musicus tegelijk. Maar de echte attractie zit in Batiashvili's spel. Ze heeft een verzengende toon waarmee ze je de muziek in zuigt. En waarmee ze je stevig in haar greep houdt, totdat ze is uitgespeeld. Verslavend mooi. De cadens, het gedeelte van het concert waarin de solist vrij en virtuoos mag uitpakken, is geschreven door Ferruccio Busoni - met pauken die de spanning filmisch opvoeren.
Lisa Batiashvili, Staatskapelle Dresden o.l.v. Christian Thielemann. Deutsche Grammophon.

donderdag 17 januari 2013

Volle zaal voor Ton Koopman



De kerken zijn niet meer vol te krijgen maar de muziek die geschreven is ter ere van God brengt nog altijd mensenmassa’s op de been - zeker als die geschreven is door de grote Bach. Dat merkte Ton Koopman, oudemuziekcoryfee, toen hij deze week met The Amsterdam Baroque Orchestra & Soloists in Eindhoven optrad. Jong en oud zat bijeen in een vrijwel uitverkocht Muziekcentrum: actieve luisteraars, die in de pauze druk discussieerden over de drie cantates op het programma, over de stemmen van de solisten en het samenspel van koor en orkest.
Dat lijkt zich nog steeds te verfijnen, met spannende kleurnuances en tegendraadse ritmes. Die geeft Koopman geen extra gewicht maar hij verweeft ze bijna terloops in de melodielijnen, als net iets feller gekleurde draden in een antiek wandtapijt. Wonderlijk: door die terloopsheid van de accenten wordt de uitvoering nog indrukwekkender.
Voor de pauze was er een bescheiden bezetting van strijkers, houtblazers en basso continuo – het orgel en de cello die het fundament legden onder de zangpartijen. In de cantates Du Hirte Israel, höre zongen de tenor Jörg Dürmüller en de bas Klaus Mertens met mooi contrasterende stemmen: de tenor met een ijle, soms kwetsbare schoonheid en de bas met sonore autoriteit. Spannend: in het orkest was geen trompet te bekennen maar de sopranen in het koor priemden als hoge koperblazers boven de strijkersklank uit. In Wachet auf, ruft uns die Stimme voegde Johannette Zomers sopraan zich bij de solisten. Zij past in klank en opvatting bij de club van Koopman: ze verheft haar stem niet maar lijkt zo uit het koor te stappen. Alleen haar lenige hoogte en haar beheersing van een goed gedoseerde klank verraadden haar solistische kwaliteiten.
Na de pauze werd het orkest versterkt met een keur aan blazers voor de beroemdste cantate op het programma, Jesus bleibet meine Freude. De alt Maarten Engeltjes leek met zijn hemelse aria uit een andere wereld, ver hier vandaan, te komen. De trompettist blies zijn warmste noten, de solovioliste dartelde om de stem van Johannette Zomer heen.       
Je hoeft geen gelovige te zijn om uit Bachs wringende tonen de pijn uit de tekst na te voelen of de euforie van de eerlijke liefde. Als die zo overtuigend worden ontsloten als door Ton Koopman, ligt de hemel voor je open.
Bach. Johannette Zomer, Maarten Engeltjes, Jörg Dürmüller, Klaus Mertens, The Amsterdam Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman. Eindhoven, Muziekgebouw, 16/1. Tournee: Enschede, Utrecht, Amsterdam, La Chaux-de-Fonds (Zwitserland).
de Volkskrant, 18 januari 2013

Juraj Valcuha, een dirigent om in de gaten te houden



Weber, Barber, Rachmaninov. Sol Gabetta, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Juraj Valcuha.
Terwijl het Koninklijk Concertgebouworkest nog nagloeit van zijn tournee met de Let Andris Nelsons (33), schuift er alweer een nieuwe dirigent aan in het rijtje debutanten dat het orkest aan zijn publiek wil voorstellen: Juraj Valcuha, geboren in het Slowaakse Bratislava, getraind door de fameuze Ilya Musin en Jorma Panula en nu, op zijn 35ste, chef bij het Orchestra Sinfonica Nazionale della RAI in Turijn. Hij was eerder te gast bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en maakte kilometers bij een hele trits belangrijke internationale orkesten en operahuizen.

Met de Argentijnse celliste Sol Gabetta naast zich schoten de vonken tussen het orkest en de soliste over en weer. Samen lieten ze zich verleiden door de Zuid-Amerikaanse ritmes in het Celloconcert van Samuel Barber. Gabetta, 30 en eveneens debuterend bij KCO, wisselde het ruig ritmische af met een toon die hoog en licht naar violen geurde. Van het langzame deel maakte ze een pas de deux met de hobo en, verderop, met de trompet: intieme onderonsjes in een compositie die de veelkleurigheid van het Amerika in de jaren veertig hoorbaar maakt.

De zaal juichte, zeker na Gabetta's toegift uit The book van Peteris Vasks waarin ineens tussen de nerveuze celloklanken een heldere sopraanstem priemt. Die bleek afkomstig van Gabetta zelf als een persoonlijk statement van een vrouw die haar rol als musicus graag uitbreidt naar die van performer. In Webers Ouverture Euryanthe hoorde je Valcuha-de-operadirigent aan het werk. In het koper vielen helden te ontdekken, de strijkers preekten passie en door het hele stuk schemerde de dreiging van de onderwereld. Deed je je ogen open, dan zag je een stram bewegende maestro die zijn musici weinig ruimte liet.

Als pièce de résistence koos hij Rachmaninovs Derde symfonie, waarin de lijnen als bladerdeeg worden uitgerold en laagje voor laagje op elkaar gestapeld. Daarin moet je het als luisteraar hebben van een dirigent die je de weg wijst: díe hobomelodie, díe altvioollijn, luister daar eens naar. Dat deed Valcuha in de snelle delen te weinig en daarmee verspeelde hij de aandacht van zijn publiek. Maar in het langzame deel stond er ineens een andere Valcuha. Het dirigeerstokje bleef ongebruikt. Met zijn blote rechterhand maakte hij direct contact met de musici in vloeiende, soepele bewegingen en ineens werd duidelijk waarom we deze man de komende jaren in de gaten moeten houden. Ondersteund door flexibele, nauwkeurig gekozen tempi maakte hij strakke lijnen die precies zo ver doorveerden dat ze niet stijf werden. Kom daar maar eens om, bij een dirigent van midden dertig.
de Volkskrant, 3 december 2011

dinsdag 15 januari 2013

Geen keelschrapers of neussnuiters bij Iván Fischer



Wie een kaart had gekocht voor het Boedapest Festival Orkest werd in het Concertgebouw verrast door vier saxofonisten op het podium. Lady be good speelden ze. Lekker swingend, mooie timing. Pas daarna schoven de orkestmusici aan, in een halve cirkel rond het saxofoonkwartet. Ze zetten in: de Mars uit Sjostakovitjs’ Suite voor variété-orkest, waarin ook de saxofonisten een rol hebben. Pas toen het stuk al was begonnen daalde Iván Fischer, oprichter en chef-dirigent van de Boedapesters, de trap naar het podium af.
Voor Fischer is de gebruikelijke sfeer van keurige ingetogenheid in de concertzaal niet heilig. Die houding sloeg over op het publiek. De etiquette - niet klappen tussen de delen van één compositie - viel weg en ook het vaste legertje keelschrapers, neussnuiters en hoestsnoepjeszoekers hield zich gedeist. Zelden was het Concertgebouwpubliek zo stil. Alle aandacht was gericht op een virtuoze xylofoonsolo of een wervelende tamboerijn in Sjostakovitsj’ Suite die met veel applaus en gefluit werden toegejuicht.
Pas toen de violiste Liza Ferschtman in een wolk van paarse stof haar entree maakte sloeg de uitgelaten sfeer om. Op de lessenaars stond de Serenade van Leonard Bernstein, een vioolconcert uit de tijd vóór West Side Story waarin Bernstein heeft geprobeerd de liefde volgens oude Grieken als Phaedrus en Aristophanes in klank te vangen.
Ferschtman begon te spelen, zacht en bezwerend, met een toon die je dwingt mee te gaan in de enkele vioollijn waarmee de Serenade begint – een lofrede op de liefdesgod Eros. Maar de liefde liet ook andere kanten horen. Schor en ver weg klonk de viool als Ferschtman een demper op haar snaren zette. De zinnen werden afgekapt, er doken climaxen op en felle tegenstellingen. Met een schitterend gedoseerd vibrato versmolt de viool met het orkest. Het slot zit vol jazzinvloeden: blue notes en een solo op contrabas. Bruisend en in waaghalzig tempo buitelden Ferschtman en het orkest naar een hoogtepunt toe.
Na de pauze luisterde Ferschtman op het frontbalkon naar de Tweede symfonie van Rachmaninov waarin Fischer de uitersten in de compositie scherp tegenover elkaar zette. Maar de grootste attractie was de klank van het Boedapest Festival Orkest. Die lijkt in de meest robuuste passages op één overdonderende geluidsexplosie maar als je goed luistert hoor je daarbinnen alle kleurige bouwsteentjes waaruit die klank is opgebouwd.              
Het Boedapest Festival Orkest gaat deze week met Liza Ferschtman op tournee naar Newark, New York en Montreal. Ferschtman vervangt Janine Jansen, die op doktersadvies rust neemt.
Rachmaninov, Sjostakovitsj, Bernstein. Liza Ferschtman, Boedapest Festival Orkest o.l.v. Iván Fischer. Amsterdam, Concertgebouw, 13/1. 
de Volkskrant, 15 januari 2013

maandag 14 januari 2013

Owen Wingrave, angstaanjagend psychologisch drama



Opera Trionfo, het piepkleine gezelschap uit Haarlem, heeft een primeur. Met een nieuwe productie van Owen Wingrave brengt het Benjamin Brittens televisieopera in geënsceneerde vorm op de planken. Dat is voor het eerst, in Nederland.
De opera, in 1970 geschreven voor de BBC televisie, werd destijds kritisch ontvangen. Hij lijkt te draaien om een van Brittens stokpaardjes: zijn weerzin tegen wapengekletter. Owen Wingrave is een jonge officier in opleiding die alles heeft wat een toekomstige legerleider zich kan wensen: moed, visie, de juiste militaire genen. Maar in de stem van bariton Karel Ludvik, vertolker van de titelrol, hoor je al een kwetsbaarheid die anders is dan de stoere tenorklank van zijn maat (Mark Omvlee). Hij besluit zijn geweer aan de wilgen te hangen. Zijn omgeving is ontzet en probeert hem op andere gedachten te brengen. En dan neemt het verhaal een verrassende wending. Juist uit de militaire wereld krijgt hij  begrip en warmte. De veroordeling van Owen Wingrave komt uit een andere hoek. De compositie met het stempel ‘anti-oorlogsopera’ ontwikkelt zich tot een veellagig psychologisch drama.
Je kon het al zien aankomen. Het toneelbeeld van Gary McCann wordt gedomineerd door schilderijlijsten. Ze zijn leeg. Je zou er militaire kopstukken bij kunnen verzinnen, of een adellijke familie. Soms breekt die gezichtsloze portrettenverzameling open. Dan verschijnt de rood uitgelichte kamerhoge tronie van een oude voorvader van Owen Wingrave.
De regisseur Floris Visser suggereert maar vult niet veel in. Dat werkt indrukwekkend goed, alleen al als tegenwicht voor de muziek. Die spreekt duidelijke taal. Met pauken en een kleine trom, een fagot en een hoorn voorspellen Ed Spanjaard en de musici van het Nieuw Ensemble al in de eerste maten onheil.
Intussen overheerst op het podium het grijs van de wanden, de stoelen, een tafel. Als Wingrave zijn familie op het landgoed Paramore op de hoogte brengt van zijn besluit zijn de vrouwen, in uniform zwart, nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Een schelle, harde stem, daaraan herken je de tante van de ouderloze Owen – beangstigend realistisch neergezet door Francis van Broekhuizen. De begripvolle vrouw van Owens docent aan de academie straalt met de romige toon van Bauwien van der Meer warmte uit. Zijn verloofde Kate (Anna Traub) heeft hysterie in haar hoge register. Maar het angstaanjagendst is een onzichtbaar kinderkoor. Dat duikt af en toe op met een simpel archaïsch melodietje en een tekst die als een mantra telkens opnieuw voorspelt: Paramore shall welcome woe.
De familie worstelt met de beslissing van Wingrave, ook de oude generaal in zijn rolstoel, krachtig gespeeld door Bernard Loonen. Meesterlijke vondst: als ze aan tafel gaan en stil zijn voor hun gebed verschiet de kamer naar een kleurloos grijsblauw. De muziek wordt stil gelegd met lange, lage tonen. Stuk voor stuk komen de familieleden aan bod met hun persoonlijke gedachten.
Maar als het licht weer aan gaat, vormen ze één wreed front. Links staat Owen, rechts het zwarte machtsblok dat hem zijn trouw aan zijn eigen opvattingen niet vergeeft. Scherp als een vuurpeloton verstoten ze de man die schande brengt over het oude geslacht.
Twee aaneengesloten uren lang voert Opera Trionfo je met milde hand mee naar de horror van het slot van Owen Wingrave, een opera die lang verborgen is gebleven maar die zich kan meten met de beste werken die Benjamin Britten heeft geschreven. 
Benjamin Britten: Owen Wingrave (kamermuziekbewerking van David Matthews). Opera Trionfo. Regie: Floris Visser. Solisten, Nieuw Amsterdamse Kinderkoor, Nieuw Ensemble o.l.v. Ed Spanjaard. Haarlem, 11/1. Tournee: Groningen, Den Haag, Heerenveen, Arnhem, Heerlen, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht.
de Volkskrant, 14 januari 2013