woensdag 12 december 2012

'Doornroosje krijgt geen staal maar kale darmen'


Interview met Isabelle Faust

De meeste violen hebben stalen of kunststof snaren. Maar die klinken niet bij elk orkest even mooi. Daarom bespant Isabelle Faust haar Stradivarius zo nu en dan met darmsnaren. Een eigenzinnige keuze die niet zonder risico's is. Het resultaat is opwindend.

 


 'Mijn Stradivarius heeft 150 jaar verstopt gelegen in een kelder, vandaar de naam Sleeping Beauty. Toen ik er voor het eerst op speelde, klonk hij dof en donker, maar er waren een paar tonen die me raakten - alsof er heldere kleuren onder een sterk vervuild schilderij verstopt lagen. Door jarenlang spelen zijn er steeds meer briljante klanken te voorschijn gekomen.'

Op het eerste gezicht is er niets bijzonders aan het concert dat Isabelle Faust (40) geeft in Brugge. In het hypermoderne Concertgebouw in het historische centrum staat het Vioolconcert van Brahms op het programma, hetzelfde als op haar laatste cd. Daarop klinkt het majesteitelijk waar het zo bedoeld is, met een violiste die het voortouw neemt.
In Brugge is alles anders. Daar ontspringt de rivier van noten van haar solopartij niet in haar Stradivarius, maar in het orkest. Haar voorname instrument, bijgenaamd Sleeping Beauty, voegt zich bij de strijkers van het Orchestre des Champs-Élysées, en verkleurt soms dienstbaar naar de toon van een hobo of fluit. De vlammen in haar hoge noten slaan minder fel uit dan op de cd, de attractie van het luisteren zit 'm eerder in de ontroering dan in de bewondering.
De ochtend na het concert, bij een gezond ontbijt, reageert ze blij verrast op die ervaring: 'Was het verschil zo groot? Op mijn cd speel ik met het Mahler Chamber Orchestra, een orkest met moderne instrumenten. Daar past de klank van mijn moderne viool prachtig bij. Als ik speelde met orkesten met historische instrumenten, zoals het Orchestre des Champs-Élysées, begon ik me steeds meer te storen aan de karakterverschillen tussen de klank van het orkest en die van mijn viool. Tijdens deze tournee heb ik er voor het eerst een drastische conclusie aan durven verbinden. De stalen snaren van mijn viool heb ik vervangen door darmsnaren.'
Voordat ze die beslissing kon nemen, had ze een lange weg van experimenteren te gaan. De riante kleurmogelijkheden van haar Stradivarius wilde ze niet kwijt en ook haar moderne strijkstok bleef. Als ze die zou inwisselen voor een barokstok, zou ze afscheid moeten nemen van het grote virtuozenrepertoire uit de 19de eeuw. Dat was geen optie voor rasvioliste Faust. Ze begon ook in die werken uit de romantiek te zoeken naar andere klankmogelijkheden en bespande haar instrument met darmsnaren, waarop gewoonlijk alleen violisten uit de historische muziekpraktijk spelen - een riskante keuze, zeker omdat Faust ze weer inruilt voor staalsnaren als ze met een 'gewoon' symfonieorkest werkt. Darmsnaren zijn dan geen optie, omdat ze daarmee kopje onder gaat in de veel grotere orkestklank.
Met dat tweesporenbeleid steekt ze haar nek uit. Zeker als een viool net is bespannen met naakte, poreuze darmsnaren, raakt hij bij de kleinste vocht- en temperatuurschommeling ontstemd. Maar daar staat veel tegenover. Een milde toon en een gelijkwaardiger communicatie met de orkestmusici bijvoorbeeld. Die blijken een geweldig effect te hebben op het niveau van een uitvoering.
Isabelle Faust, geboren in Esslingen, bij Stuttgart, maakt eigenzinnige keuzes, niet alleen met haar viool, ook in kleding en repertoire. Met haar kortgeknipte haar en een garderobe zonder naaldhakken of avondjurken is ze het tegendeel van de stereotiepe vioolbabe en ook in het repertoire dat ze kiest is ze minder gericht op scoren bij een groot publiek dan op haar persoonlijke muzikale voorliefdes. Deze week is ze met de pianist Alexander Melnikov en de cellist Alexander Rudin in Gent, Maastricht en Tilburg voor kamermuziekconcerten. In Nederland was ze nog maar sporadisch te horen. We kennen haar vooral van een stroom cd's: Bach, Beethoven, Brahms, maar ook minder bekende werken van Chausson, Jolivet, Martinu, Bartók en, volgende maand, Carl Maria von Weber.
Na een pijlsnelle start met een internationaal opererend jeugdkwartet won ze op haar 15de een concours. Ze stopte met haar kamermuziekclubje om als soliste te gaan spelen bij orkesten, maar de kwartetervaring had zich toen al in haar genen genesteld. Ze was daar gewend de tweede viool te spelen, een tussenstem die kleur toevoegt en onder de veel prominentere eerste viool ligt. Die aandacht voor de gelaagdheid van een compositie is nog altijd te horen in de manier waarop ze aanhaakt bij de tussentinten in een orkest.
Met die sensitieve houding viel ze op, eerst in Duitsland, later in Frankrijk, waar ze jaren heeft gewoond en waar ze vrienden voor het leven ontmoette. Een van hen is de befaamde cellist Jean-Guihen Queyras. 'In 1996 mocht Jean-Guihen een cd opnemen bij Harmonia Mundi. Ze vroegen hem met welke violist hij het liefst wilde spelen en hij stelde mij voor. Zo ben ik bij Harmonia Mundi terechtgekomen. Een paar jaar later heb ik daar op mijn beurt Sasja (de pianist Alexander Melnikov - BL) geïntroduceerd. Harmonia Mundi was toen nog een klein label dat goed moest oppassen hoe het budget werd besteed, maar als je een goed idee had, kreeg je alle kansen.'
'Met mijn nieuwe cd, hij ligt vanaf januari in de winkels, steken ze opnieuw hun nek uit. Sasja speelt op hammerklavier, ik opnieuw op darmsnaren. We hebben de cd gewijd aan totaal onbekende werken van Carl Maria von Weber (1786-1826), die bekend is door zijn opera's Der Freischütz en Oberon, maar veel minder als kamermuziekcomponist. Dat zou een grote maatschappij niet snel doen, maar muzikaal gezien zijn ze echt een ontdekking. Ik heb ze na afloop van een concert gekregen van de uitgever, in plaats van bloemen. Daarna hebben ze meer dan twintig jaar in een kast gelegen. Ik vond ze boeiend genoeg, maar het kwam er niet van er serieus mee aan de slag te gaan. Pas toen ik een van de stukken als toegift ging spelen, ontdekte ik de echte waarde ervan. Het bleken weergaloos mooie composities. Voor de cd hebben we er een pianokwartet van Weber bij gevonden. Dat doet niet veel onder voor een Mozartkwartet, met drama, humor, diepgang - een stuk dat stáát, zeker als je het speelt op darmsnaren.'
Isabelle Faust speelt vanavond in Gent, op 13/12 in Maastricht en op 14/12 in Tilburg.

Oud en nieuw: beluister zelf het verschil

Wat de elektrische gitaar is voor de rockmuziek, is de viool voor de klassieke muziek: een solistisch kanon dat een oerschreeuw kan voortbrengen die rechtstreeks uit de ziel komt. De idolen van de viool heetten Viotti en Paganini.
De impact van het instrument en zijn bespelers was zo groot dat vooral aan Paganini (1782-1840) duivelse krachten werden toeschreven. Meisjes vielen flauw tijdens zijn concerten, toehoorders waren geschokt door de uitzinnige passie van zijn spel. Een deel van die aantrekkingskracht zit 'm in de kracht van de viooltoon. Die had net een drastische metamorfose ondergaan.
Tot dan toe was de klank van een viool vrij bescheiden. Maar toen na de Franse Revolutie de deuren naar concerten open zwaaiden voor een groep nieuwe luisteraars, ontstond behoefte aan grotere zalen. Componisten begonnen te experimenteren met grotere orkesten.
Veel van de violen van Stradivarius, Guarneri en andere bouwers werden rigoureus aangepast aan de nieuwe eisen. De krul, het uiteinde met de stemknoppen, werd afgezaagd en aan een nieuwe, langere hals gezet. De kam, die de afstand van de snaren tot de kast bepaalt, werd verhoogd, de toets - het gedeelte waarop de vingers staan - verlengd en de hoek van de kast ten opzichte van de hals vergroot.
Bovendien werden de snaren strakker aangedraaid en kregen de instrumenten zo een hogere stemming. Door de grotere spanning op de snaren werd de toon penetranter. Voor de snaren werd nieuw materiaal gebruikt. De poreuze schapendarmen maakten plaats voor staal en later kunststof. Daarmee veranderde het karakter van de toon nog ingrijpender: van ruw en intiem werd hij glanzend en briljant.

Stuiterstreken

De duivelskunst van Paganini was nog aan een andere ontwikkeling te danken: die van de strijkstok. Die is van oorsprong recht, maar het lukte de Parijse stokkenbouwer François Tourte (1747-1835) een model te ontwikkelen met gebogen hout, waardoor de haren op de stok op spanning kwamen te staan. De invloed van Tourte was enorm. Met zijn model strijkstok werden razendsnelle stuiterstreken mogelijk. Zeker Paganini ging als een uitzinnige tekeer op zijn instrument: hoger dan ooit voor mogelijk werd gehouden klommen zijn vingers op de toets, en de composities die hij schreef, waren voor niemand anders speelbaar. Generaties componisten gebruikten de virtuoze technieken waarvoor hij de basis had gelegd.
Op YouTube is dat goed te horen op dit filmpje van de violiste Hilary Hahn: bit.ly/VAwRG1

Revival

De oude barokviolen verdwenen uit het muziekleven. Pas in de jaren zestig ontstond opnieuw belangstelling voor de manier waarop de composities hadden geklonken in de tijd van hun ontstaan.
Er ontstond een school van musici die zich specialiseerde in het spelen op historische instrumenten. Rachel Podger en Andrew Manze komen daaruit voort. Met hun barokviolen en barokstrijkstokken spelen ze muziek uit de tijd van Bach en Mozart.
Op dit filmpje is Rachel Podger in Bachs Sonate BWV 1001 te horen op een historische viool en een barokstrijkstok: bit.ly/12j1FRA
Luister ook naar Janine Jansen in dezelfde sonate op een 'moderne' viool en stok: bit.ly/ST8fv2

Moderne Faust

Met een barokviool en een barokstok stuit je bij de virtuoze concerten van componisten als Paganini, Brahms, Tsjaikovski, Sibelius op onoverkomelijke hindernissen. De snel stuiterende streken in die composities zijn met een barokstok onspeelbaar, de hoogste noten zijn op een barokviool nauwelijks te realiseren. Wie in dat repertoire toch de sfeer zoekt van een oud ensemble, kan niet verder gaan dan Isabelle Faust: de stalen of kunststof snaren vervangen door schapendarmen. Hier speelt Isabelle Faust op haar Stradivarius en haar moderne Tourtestrijkstok in het langzame deel van Beethovens Sonate op. 12 nr. 2: bit.ly/QTNvn8

Biëlla Luttmer de Volkskrant, 12 december 2012

woensdag 5 december 2012

Bernarda Fink - onder de gepolijste oppervlakte gloort passie


Bernarda Fink, de Argentijnse mezzosopraan van Sloveense komaf, associeer je niet onmiddellijk met passie. Toch brengt ze op haar nieuwe cd een overzicht van de belangrijkste Spaanse liedcomponisten, degenen die met hun canciones repertoire wilden schrijven dat overeind bleef naast de Lieder uit Duitsland en de Mélodies uit Frankrijk.
Manuel de Falla en Enrique Granados, beiden geboren in 1876, laten het Spaanse temperament knetteren met uitnodigende ritmen en klaaglijke melodieën. Joaquín Rodrigo, uit 1901, dwaalt af naar modernere, minder tonale wegen.
Fink legt de loper uit, ook voor die lastiger begaanbare routes. Met haar donker golvende stem, die onder de oppervlakte wel degelijk passie laat horen, blijkt ze een ideale ambassadeur voor de canciones. Haar partner, pianist Anthony Spiri, neemt flamboyante dansritmen voor zijn rekening en brengt spannende details aan. De zang van een koekoek bijvoorbeeld, die discreet tussen de pianonootjes kwettert.
Falla, Granados, Rodrigo. Bernarda Fink, Anthony Spiri. Harmonia Mundi. 
de Volkskrant, 5 december 2012

woensdag 28 november 2012

De laatste beetjes Toscanini



Arturo Toscanini was de eerste dirigent die gebruik maakte van de media. Vanaf 1945 werden de concerten van zijn New York Philharmonic Orchestra iedere zondagmiddag via de radio uitgezonden. Violist Yehudi Menuhin: ‘Ze droegen onmiskenbaar het stempel van Toscanini, zijn precisie,zijn natuurlijke tempi – alles was zo scherp gedefinieerd als je je maar kon voorstellen. Dat was zijn grootheid.’
Een fragment uit Verdi's Quattro pezzi sacri afkomstig uit de nalatenschap van Toscanini
Vanmiddag wordt bij Sotheby’s in Londen een belangrijk gedeelte van de erfenis van Arturo Toscanini (1867-1957) geveild. Toscanini wordt door kenners gezien als een van de grootste dirigenten aller tijden. De te veilen collectie, bestaande uit 88 lots, is grotendeels afkomstig uit de nalatenschap van Toscanini’s kleinzoon Walfredo en omvat dirigeerstokken, een Steinwayvleugel, manchetknopen, een schrijfset, Toscanini’s muziektas met initialen, een karikatuur van en door de legendarische tenor Enrico Caruso en handschriften en brieven van belangrijke componisten. Zijn partituren met waardevolle aantekeningen ontbreken. Na Toscanini’s dood zijn ze door de familie geschonken aan de Public Library for the Performing Arts in New York, de stad waar de dirigent jarenlang het New York Philharmonic heeft geleid en waar hij is gestorven.
Veel van de dirigeerstokken die worden aangeboden dragen de sporen van Toscanini’s temperament. Ze zijn gebutst en soms geknakt door het vuur waarmee de 'maestrissimo' dirigeerde. ‘Het merendeel van de stukken is niet eerder voor publiek toegankelijk geweest’, zegt dr. Stephen Roe, bij Sotheby’s verantwoordelijk voor de Toscaniniveiling. ‘Het is met grote waarschijnlijkheid het laatste substantiële bezit afkomstig uit de familie.’
Brieven en handschriften van componisten laten Toscanini’s persoonlijke voorkeuren zien: Beethoven (een humoristische reactie op lovende woorden van de dichter en botanicus Baptist Rupprecht) en tijdgenoten als Verdi, Puccini, Wagner, Debussy en Richard Strauss.
Sommige van de handschriften geven inzicht in de ontstaansgeschiedenis van belangrijke composities.  Drie vroege schetsen van de openingsmaten van Falstaff bijvoorbeeld, de laatste opera van Giuseppe Verdi, met doorhalingen en eerste aanzetten van ideeën, of het complete handschrift van Quattro pezzi sacri, een koorwerk uit Verdi’s late periode. Een van de opmerkelijkste documenten is een verloren gewaand manuscript van Felix Mendelssohns ouverture Die schöne Melusine, een verjaarscadeau van de pianist Rudolf Serkin aan Toscanini. Volgens Stephen Roe is het handschrift nog nooit door wetenschappers bestudeerd.
Een emotionele brief van de componist Richard Strauss illustreert de situatie vlak na de Tweede Wereldoorlog. Terwijl Strauss in Zwitserland wacht op zijn denazificatie dirigeert Toscanini zijn compositie Tod und Verklärung. Ondanks hun tegengestelde houding tijdens de oorlog - Strauss was een notoire opportunist, Toscanini verzette zich fel tegen de fascisten en de nazi's en weigerde te dirigeren in Duitsland, Italië en Oostenrijk - bleef Toscanini het werk van Strauss uitvoeren: 'Voor Strauss de componist neem ik mijn hoed af. Voor Strauss de mens zet ik hem weer op.'
Stephen Roe verwacht op de veiling veel fans van de dirigent, maar ook vertegenwoordigers van musea en bibliotheken.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 28 november 2012

vrijdag 23 november 2012

Eenheid Heras-Casado en Lewis geeft ook orkestleden vleugels


Op je 35ste verjaardag debuteren met het Concertgebouworkest, een mooier cadeau kun je je als dirigent niet voorstellen. Het overkwam de Spanjaard Pablo Heras-Casado, een maestro zonder dirigeerstokje maar met handen die poëzie kunnen oproepen. Tegelijkertijd bieden ze een niet mis te verstane duidelijkheid op de plekken waar een orkest behoefte heeft aan een gids. Die uitzonderlijke combinatie leidde hem naar een eredivisiespeler als de Berliner Philharmoniker maar ook naar fijnproeversensembles als het Freiburger Barockorchester en het Parijse Ensemble InterContemporain.
Zijn kracht kwam het best uit de verf in Le tombeau de Couperin, een cyclus van vier barokdansen waarmee Maurice Ravel een monument heeft opgericht voor zijn gesneuvelde kameraden in de Eerste Wereldoorlog. Heras-Casado werkte de dansritmen schitterend uit, met goed doordachte tempokeuzen die zijn achtergrond in de oudemuziekpraktijk verrieden. Met de Prélude maakt hij een vliegende start, waarna hij in de Forlane en het Menuet juist de karakteristieke traagheid van de ritmische bewegingen uitlichtte.
Minder ontwikkeld is zijn grip op de orkestklank in de passages waar het complete ensemble aan zet is. In Mendelssohns Vierde 'Italiaanse' symfonie priemde er op zulke momenten te weinig licht door de noten. Dat viel extra op doordat Heras-Casado de lichter geïnstrumenteerde plekken juist wel zorgvuldig en gedetailleerd doseerde.
Voor het 23ste pianoconcert van Mozart schoof een tweede nieuwkomer aan op het podium: de Londense pianist Paul Lewis (40). Met een spannende ritmische bite gaf hij tegen het einde van zijn solopassages het stokje door aan het orkest. In het tweede deel, een van de aangrijpendste langzame delen uit de geschiedenis, bereikten Lewis en Heras-Casado een verbluffende eenheid, die ook de orkestleden vleugels gaf. Zeldzaam gaaf was het moment waarop fluit en fagot met elkaar samensmolten tot één rijk gekleurde stem. Als een dirigent zijn musici zo kan inspireren, vergeef je hem zijn minder ontwikkelde kanten met liefde.
Mozart, Mendelssohn, Ravel. Paul Lewis, Koninklijk Concertgebouw-orkest o.l.v. Pablo Heras-Casado. Amsterdam, Concertgebouw, 21/11.
de Volkskrant, 23 november 2012

woensdag 21 november 2012

Drama in dertien aria's


In dertien aria’s zapt de mezzosopraan Joyce DiDonato op haar nieuwe cd Drama Queens langs cliffhangers uit het barokrepertoire. Met Il complesso barocco, het ensemble van de dirigent Alan Curtis, vliegt ze van hoogtepunt naar hoogtepunt in de liefdeslevens van Berenice, Ifigenia of Alcina. De cd is mooi samengesteld, met verrassingen van Orlandini, Porta, Keiser en Giacomelli tegenover erkende meesterstukken van Monteverdi, Händel, Hasse en Haydn. Op het podium zou een zangeres al na drie van zulke grote aria’s instorten maar in de beslotenheid van de Villa San Fermo in de Italiaanse plaats Lonigo kon de Amerikaanse diva tussen de emoties door op adem komen. In de aria van de Spaanse prinses Galsuinde bijvoorbeeld, die ze in de opera Fredegunda van Reinhard Keiser zo hartverscheurend mooi laat wenen dat je zou willen dat haar kwellingen eindeloos doorgaan. Haar snelle vibrato in een woedeuitbarsting van de Perzische koningin Rossane neem je dan graag voor lief.
de Volkskrant, 21 november 2012

Ruige klanken van het Freiburger Barockorchester


Rafelrandjes horen erbij als je naar een opname van historische instrumenten luistert. Ze geven je het gevoel dat je bovenop de musici zit, zonder tussenkomst van een poetsgrage technicus. Bij het Freiburger Barockorchester, een oudemuziekensemble dat zonder dirigent speelt, zit je op de eerste rang. In de Pianoconcerten KV 453 en 482 van Mozart voel je de adem van de natuurhoornspelers langs je wang strijken. Hun nauwelijks zuiver te krijgen toon geeft de orkestklank een mooie, ruige sfeer. Kristian Bezuidenhout, begenadigd bespeler van de fortepiano, loopt zich al tijdens de orkestinleidingen warm voor de solopartijen verderop in het stuk. Met eigenwijze accentjes voegt hij in tussen de orkestmusici. Verderop laat hij de toon van zijn Walterpiano uitgroeien tot een soevereine persoonlijkheid maar het orkest houdt geen gelijke pas. Er komen er deukjes in het tempo en de spannende lijn verslapt – risico van het spelen zonder dirigent. Jammer dat bij de opname niet alleen de prettige rafelrandjes maar ook de kwijnende lijnen zijn blijven staan.
de Volkskrant, 21 november 2012 


Onder Petrenko klinkt het Russisch in Liverpool


‘Ik heb in mijn studietijd in St.-Petersburg van alle dirigenten overgenomen wat het beste bij me past’, zegt Vasily Petrenko, chef-dirigent van het Royal Liverpool Symphony Orchestra in een interview. ‘Alle dirigenten’, daarmee bedoelt hij Mariss Jansons met zijn uitnodigende houding ten aanzien van orkestmusici, Joeri Temirkanov met zijn heldere muzikale lijnen en het managementtalent van Valeri Gergjev. De musici van zijn Liverpoolse orkest doen er hun voordeel mee. Ze hebben hun ensemble zien uitgroeien tot een serieuze speler op de podia én op de cd-markt. Daar gaat het er onder Petrenko Russisch aan toe, met Tsjaikovski, Sjostakovitsj en nu een indrukwekkend schijfje met composities van Rachmaninov: dansen uit de opera Aleko en de Tweede symfonie. De musici hebben de Russisch verzadigde klank omarmd. Met Petrenko op de bok geven ze Rachmaninov een combinatie van beheersing en gedrevenheid die de werken onweerstaanbaar maakt.  
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 21 november 2012


maandag 12 november 2012

Karateslagen van Frans Brüggen



Bij elk concert lijkt Frans Brüggen breekbaarder te worden. In de Doelen schuifelde de dirigent het podium op aan de arm van zijn goede vriend en mede-oprichter van het Orkest van de Achttiende Eeuw, Sieuwert Verster. Eenmaal op de bok was alles anders.
Met gerichte karateslagen liet Brüggen zijn troepen weten waar en in welke sfeer hij zijn inzetten wenste. Vanuit de elleboog brachten zijn gigantische, lange handen nuances aan: horizontaal golvend voor frases zonder accenten, of springerig als een jonge hond.
Hij viert met zijn wereldberoemde ensemble zijn liefde voor de muziek van Beethoven: in drie avonden komen alle vijf pianoconcerten voorbij, aangevuld met Brüggens eigen compilatie van dansen met als uitsmijter een solo voor een authentieke posthoorn.
Die Beethovenliefde is niet nieuw. Vorig jaar liet hij de complete symfonieën van zijn Weense held voorbijkomen en vier jaar geleden hoorden we zijn visie op de complete Pianoconcerten. Net als destijds is Kristian Bezuidenhout in de Doelen de solist van dienst.
En toch is Brüggens Beethoven een andere. Direct al in het openingsdeel van het Tweede pianoconcert lieten de contrabassen hun snaren knallen met een heftigheid die je zelfs in onze tijd van elektronische beats van je stoel vaagt. Direct daarna streek hij zijn publiek over de bol: de handen golfden horizontaal, het orkest fluisterde tere zanglijnen. Die extremen zijn groter geworden, alsof Brüggens relatie met de componist is verschoven van bewonderaar naar vertrouweling.
Ook Kristian Bezuidenhout heeft zijn band met Beethoven de afgelopen jaren verdiept. Hij is vrijer en uitgesprokener in zijn keuzes. De relatie met de oude, ervaren Brüggen is gelijkwaardiger dan bij eerdere concerten. Daarbij helpt het instrument dat hij bespeelt, een Conrad Graf uit 1824 uit de collectie van Edwin Beunk.
In het Eerste pianoconcert liet Bezuidenhout stiltes vallen: lijntjes stokten en werden opgevangen door Brüggen. De spanning liep op in de cadensen, de plekken waarin de solist zich in alle glorie aan zijn publiek laat horen, zonder tussenkomst van het orkest. Bezuidenhout raasde over de toetsen. Het laatste deel werd een uitdagend ritmische rondedans waarin Bezuidenhouts piano en de kleuren van het Orkest van de Achttiende Eeuw in elkaar verstrengeld raakten, zich van elkaar losmaakten en uiteindelijk in een gezamenlijke triomf eindigden.
Beethoven. Kristian Bezuidenhout, Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Rotterdam, de Doelen, 10/11. Tot 12/11.
de Volkskrant, 12 november 2012

Michel van der Aa - noten blijven achter bij spannende vorm


hoofdrolspeelster in Up-Close
Han: 'Ik wil niet zeuren, maar ik had wel iets meer interactiviteit verwacht.'
Tom: 'Bij mij nu grote witte balk met rode letters op het beeld.'
Katrien: 'No sound on cam9!'
De spanning in Studio 3 van het Muziekgebouw aan 't IJ was af te lezen aan de chatteksten op de site van Disquiet TV. Daar zaten technici aan de knoppen van de negen camera's die in de zaal het concert met werk van Michel van der Aa (1970) registreerden. Op verzoek van bezoekers van de website focusten ze op het gezicht van Candida Thompson, leider van Amsterdam Sinfonietta, of op de strijkstok van de solocelliste Kaori Yamagami.
Het idee voor de interactieve streaming van het concert kwam van Michel van der Aa zelf. De componist is al sinds zijn studietijd bezig met elektronica en volgde in New York een filmopleiding. In het vroegste werk op het programma, Oog voor cello en soundtrack (1995), sluipen de elektronische geluiden het stuk binnen. De knerpende tonen, mooie tegenhangers van de warme cellogloed, winnen terrein en wekken ergernis bij de cellist Örs Köszeghy.
Met zwiepen van zijn stok probeert hij ze te verdrijven, maar ze hebben zich in zijn genen genesteld en laten zich niet wegjagen. Aan het einde van het stuk zijn ze onderdeel geworden van zijn eigen celloklank. Met een streek in de lucht brengt hij een elektronische toon voort.
Die invloed van buitenaf of van binnenuit op de identiteit van een klank of een persoon is een onderwerp dat in het werk van Van der Aa steeds terugkomt. Zo raakt in Up-Close, een compositie met film, de jonge celliste Kaori Yamagami vergroeid met de schichtige oude vrouw op het filmdoek.
Na een avond met vier werken uit een periode van vijftien jaar zie je een vorm die steeds spannender en theatraler is geworden. Jammer dat de ontwikkeling van het muzikale materiaal van Van der Aa sleetse plekken begint te vertonen. Hoogste tijd om daar meer op te focussen.
Michel van der Aa. Candida Thompson, Kaori Yamagami, Jacobien Rozemond, Örs Köszeghy, Amsterdam Sinfonietta. Amsterdam, Muziekgebouw aan 't IJ, 8/11.

de Volkskrant, 12 november 2012

woensdag 7 november 2012

Händels Suites herontdekt door Daria van den Bercken


'Deze muziek barst van de energie - ik wil dat iedereen de Suites van Händel leert kennen', zegt de pianiste Daria van den Bercken. Je kunt haar in Amsterdam zomaar tegenkomen terwijl ze haar publiek voor een huisconcert van straat plukt ('Kom luisteren!') of als ze zich achter een auto door de binnenstad laat slepen op een aanhanger met vleugel en al. Maar Van den Bercken is meer dan een handige publiciteitsmachine. Ze heeft de zelden gespeelde Suites weer op de kaart gezet. Met schwung en een volle, kernachtige toon, heeft ze de werken afgespeurd naar karakteristieke tempi, dansbewegingen, ingenieuze vlechtwerkjes van meerstemmigheid. Die heeft ze zo goed getroffen dat het lastig is je los te maken van haar cd. Zoals een goed boek steeds nieuwe ontdekkingen bloot geeft als je het opnieuw leest, wordt ook de cd van Daria van den Bercken als je hem vaker beluistert almaar mooier en rijker.
Daria van den Bercken: Händel. Sony Classical.
de Volkskrant, 7 november 2012

zaterdag 3 november 2012

Voor chef Ticciati staat de wereld in de rij


Mozart, Beethoven, Wagner. Maria Joao Pires, Scottish Chamber Orchestra o.l.v. Robin Ticciati. Rotterdam, de Doelen, 31/10. 
Het Scottish Chamber Ochestra, ooit verbonden met de naam van de dirigent Charles Mackerras, is thuis in East Neuk, en in de kerkjes van Crail en Cellardyke. Maar het timmert ook aan de weg in India en de VS. En in Rotterdam, waar de Schotse trots voor een eenmalig concert aandeed. Op de bok stond Robin Ticciati (29), sinds 3 jaar chef bij het ensemble en een vertrouwd gezicht in Rotterdam. Met een score van 13 uitnodigingen mag hij zich tot de geliefdste gastdirigenten van het Rotterdams Philharmonisch Orkest rekenen – al merkte hij vorig jaar bij het Koninklijk Concertgebouworkest dat die reputatie nog geen garantie biedt op herhaling van die successen. Met zijn eigen orkest liet hij horen hoe langduriger contact uitpakt.
Het SCO is een freelancersensemble, samengesteld uit musici die zich hebben verdiept in de historische uitvoeringspraktijk maar die grotendeels spelen op moderne instrumenten. Uitzonderingen zijn de natuurhoorns, de oude trompetten en trombones en de kleine pauken. Zij staan garant voor een karakteristieke ‘historische’ klank. Toch stond in de Doelen geen fortepiano maar een glimmende Steinwayvleugel klaar voor het 17de pianoconcert van Mozart. Geen probleem, zeker niet als Maria Joao Pires als soliste is ingevlogen, de Portugese godin van de omfloerste, tedere klank. Tegenover de ruig-frisse bries van een fortepianospeler zette Pires haar hemelse zangerigheid, die door Ticciati liefdevol werd onderstreept met ragfijne strijkerslijnen en af en toe een speelse speldenprik van de houtblazers. Toch bekroop je na twee zorgvuldig gestileerde delen het gevoel dat je niet alleen gestreeld wil worden maar ook geprikkeld.
Die prikkels kwamen er in Mozart niet meer van. Wel in Wagners Siegfried Idyll en in Beethovens Zesde symfonie, de ‘Pastorale’. In beide werken zette Ticciati de lange lijn voorop maar in Siegfried Idyll kwam daar een opbouw bij die uitpakte als een miniopera, met een slotscène die werd aangevuurd door zwaarder aangezette contrabassen en, niet minder spannend, een tintelend lichte hobosolo.
In de ‘Pastorale’ penseelde hij met horizontale streken van zijn linkerarm een sereen landschap, maar onder de oppervlakte gistte het. Volkse dansritmes, boertige blazers priemden brutaal door de lichte strijkersbegeleiding heen. De kleine pauken liet hij in het onweersdeel fel oplichten.
Over de toekomst van Robin Ticciati hoeft niemand zich zorgen te maken. Voor een man die in kleine schakeringen zo markant durft uit te pakken en tegelijkertijd vasthoudt aan één overkoepelende idee staat de wereld in de rij.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 3 november 2012

woensdag 24 oktober 2012

Artaserse, parade van hoge mannenstemmen


'De ware god van de muziek' werd Leonardo Vinci (ca. 1696-1730) in zijn tijd genoemd, maar niet iedereen was fan van de componist uit Calabrië. Zijn praatjes over avontuurtjes met dames uit de hogere klassen zouden zoveel afschuw hebben veroorzaakt dat een familielid van een minnares rigoureus ingreep. De vergiftigde beker chocolademelk die hij Da Vinci aanreikte, werd de maestro fataal. Nog een geluk dat die drie maanden eerder zijn Artaserse had voltooid. In een nieuwe registratie van die opera laat Concerto Köln met vijf countertenors en één tenor een parade van hoge mannenstemmen opdraven die twintig jaar geleden nog ondenkbaar was geweest. Hoog boven zijn collega's zweeft Philippe Jaroussky als Artaxerxes, prins van Perzië. Stoerder van stem zijn Franco Fagioli, Max Cencic en zeker de tenor Daniel Behle. Concerto Köln geeft tegenwicht met de diepe klank van een fagot die door de dirigent Diego Fasolis karakteristiek naar voren wordt gehaald.

Leonardo Vinci: Artaserse. Concerto Köln o.l.v. Diego Fasolis. Virgin. 
de Volkskrant, 24 oktober 2012

dinsdag 23 oktober 2012

Pressler en Prégardien: nieuw duo, gebeitelde klasse

Menahem Pressler
Schubert: Winterreise. Christoph Prégardien, Menahem Pressler. Eindhoven, Muziekcentrum Frits Philips, 21/10.
Menahem Pressler, pianist en oprichter van het legendarische Beaux Arts Trio, is op zijn 88ste begonnen aan een nieuwe carrière. Na een leven vol strijkers, kamermuziek, plaat- en cd-opnamen heeft hij besloten dat hij met een zanger wil gaan werken. En op zijn leeftijd begin je niet met een liedje hier of een romance daar, maar ga je voor de compositie die het hele leven omsluit: Winterreise van Franz Schubert.
Afgelopen zomer maakte hij daarmee tijdens het festival in Verbier zijn debuut als liedbegeleider – bijna drie keer zo oud als de componist was toen hij vlak voor zijn dood de cyclus voltooide – met aan zijn zijde de lyrische tenor Christoph Prégardien. Na afloop juichte niet alleen het publiek maar ook Pressler zelf: ‘I know I’m not dead yet but it feels as if I’m in heaven,’ schreef hij na afloop aan zijn biografe.
Het tweede concert was zondagmiddag in Eindhoven, een van de zeldzame plaatsen waar de nieuwe samenwerking te horen is. Het werd een emotionele ervaring. Pressler mag door zijn leeftijd iets stroever in zijn spieren zitten en van de triolendauw in 'Der Lindenbaum' dikke druppels maken, in de liedteksten van Wilhelm Müller en de noten van Schubert lijkt ook zijn eigen geschiedenis te resoneren. Het ontheemd zijn, het wegdrijven uit het leven, de thema’s van Winterreise, zijn vertrouwd voor de man die als joods jongetje op de valreep het Duitse Maagdenburg ontvluchtte en voor wie het einde inmiddels meer dan een vage notie is.   
In Christoph Prégardien (56) heeft hij een ideale Winterreisepartner gevonden. Alleen al door zijn houding die net iets inzakt als de hoop op liefde verdampt, door zijn ogen die een wegvliegende kraai volgen, krijgt zijn uitvoering een zweem van theater. Zijn donkere tenorstem laat de tekst van Müller woord voor woord doordringen bij het publiek, zijn diepe begrip van de dichtregels gaan met Schubert, met Pressler, met Müller een verbinding aan. Aan het einde van de middag is er die ene vraag aan de Dood, aan Der Leiermann: Willst zu meinen Liedern deine Leier dreh’n? Aarzelend, met besmuikte toon geeft Prégardien zich over. Zijn stem waait weg, naar het grote Niets.   
Op 29 december staan Christoph Prégardien en Menahem Pressler met hetzelfde programma in Utrecht, op het Internationaal Kamermuziekfestival van Janine Jansen.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 23 oktober 2012

dinsdag 16 oktober 2012

Mateloosheid Warlikowski breekt Lulu op


Barbara Hannigan als Lulu
Opera
Alban Berg: Lulu. Regie: Krzysztof Warlikowski. De Munt, Brussel. Barbara Hannigan, Tom Randle, Dietrich Henschel, Charles Workman, Symfonieorkest van de Munt o.l.v. Paul Daniel. Koninklijke Balletschool Antwerpen. Danssolo: Rosalba Torres Guerrero. De Munt, Brussel, 14/10. Tot 30 oktober. 
Krzysztof Warlikowski heeft iets met gevaarlijke vrouwen. In Cherubini’s Medée liet hij een moordlustige Amy Winehouse lookalike opdraven, in Verdi’s Macbeth draaide de machtswellust van de Lady uit op een spel van kinderen met de ledematen van dode soldaten. De Poolse regisseur is opnieuw in de Munt in Brussel, nu met het vrouwelijke gevaar in zijn – of liever haar – essentie: Lulu. Naakt en ongenaakbaar zet hij haar op het podium, uitgeleverd aan een eindeloze rij mannen waar ze tegelijkertijd als een generaal over heerst.
Alban Berg modelleerde zijn opera in de jaren dertig naar Freudiaans gekleurde teksten van Frank Wedekind die een spannend contrast opleverden met de heldere twaalftoonstechniek van zijn muziek. De opera bleef onvoltooid. Wie hem opvoert moet kiezen tussen Bergs pure, onaffe versie van twee actes en de versies aangevuld met een slotacte van Friedrich Cerha of Eberhard Kloke. Warlikowski koos voor de Cerha-versie, waarin Lulu na een leven van seks, macht en destructie wordt vermoord. Hij vermengt die met fragmenten uit de film Black Swan. Daarin gaat een danseres te gronde aan haar drang naar perfectie.
Zijn Lulu is kind en femme fatale tegelijk. Haar naam rijmt op Lolita, en op Lilith. Lulu is niet als mannenverslindster geboren maar moet het verleiden leren – eerst in een rolstoel, dan op krukken en uiteindelijk hoog op de spitzen. Die werdegang wordt door de sopraan Barbara Hannigan fenomenaal neergezet. Vrijwel onafgebroken is ze in beeld, vaak naakt, in alleen een doorzichtige slip en bh die de naaktheid van haar lichaam extra benadrukken. Ook als danseres is ze naakt. Haar voorzichtige passen zijn niet gespeeld. Ze heeft het lopen op spitzen pas tijdens de repetities onder de knie gekregen. Geweldig hoe ze de technische uitdagingen overstijgt en haar rol wankelend en krachtig tegelijk neerzet. Ze dolt met de stratosferische hoogten in Bergs partituur en acteert met groot inlevingsvermogen, zodat een Lulu ontstaat waar je koud van wordt.
Het probleem van de voorstelling zit in de mateloosheid van Warlikowski. Lulu is overal. Boven het toneel zie je haar op filmbeelden als een popperige pornovrouw. In een glazen kooi doen mini-Lulu’s hun balletoefeningen. Ze worden onschuldig lachend weggedragen door een sm-meester. Op een metrostation sturen rappers haar sms’jes met ‘I fucking love you’. Die veelheid van Lulu’s maakt haar tot een anonieme figuur, net als de stoet mannen die aan haar voeten liggen.
Aan het slot van de eerste acte is het even weldadig stil. Een balletdanseres in zwarte tutu danst de sterfscène van de zwarte zwaan. Lulu kijkt toe, maar aan de andere kant van het podium loert de sm-meester.  
Ze eindigt als een oude, getekende vrouw. Als ze geld wil verdienen met haar oude stiel treft ze opnieuw een alter ego: een man met haar hoerenmakeup en haar hoerenpruik. Hij is het die haar de doodssteek geeft. Of is ze het zelf?
Intellectueel kun je met Warlikowski’s enscenering een aardig potje stoeien. Maar tijdens de voorstelling raak je verlamd door de veelheid van beelden die gelijktijdig worden vertoond. Het grootste slachtoffer is de muziek van Alban Berg. Tijdens de heftigste orkesterupties dendert Warlikowski daar met een bombardement van beelden nog eens overheen: in de kooi sterft een man, op het filmscherm neukt een vrouw, op het toneel is er een fellatio met een pistool. Dat houdt geen mens 4 uur lang vol.  
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 16 oktober 2012   

zaterdag 13 oktober 2012

Debutant Alexandre Bloch blijft fier overeind


Alexandre Bloch
Strauss, Wagenaar, Widmann. Anja Harteros, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Alexandre Bloch. Amsterdam, Concertgebouw, 11/10.
‘De kans van zijn leven’, noemde Concertgebouworkestdirecteur Jan Raes het onverwachte debuut van de Franse dirigent Alexandre Bloch (27) bij het orkest. Raes sprak het publiek toe nadat hij de IJ-Prijs had ontvangen voor zijn bijdrage aan economische ontwikkelingen in Amsterdam. De andere winnaar, chef-dirigent Mariss Jansons, moest wegens ziekte verstek laten gaan.
Bloch hoorde eind vorige week dat hij Jansons mocht vervangen. Hij zei ‘ja’ tegen een programma met composities die compleet nieuw voor hem waren. Zes dagen later stond hij voor een zaal vol verwende luisteraars en dirigeerde twee van die werken uit het hoofd. Je moet maar durven, als nog niet afgestudeerde conservatoriumleerling.
De Fransman is student bij Zsolt Nagy, aan het Conservatoire National in Parijs. Als deelnemer aan de masterclass van Mariss Jansons, eerder dit jaar, viel hij meteen op. Bloch hoort tot het dirigententype van het kwikzilverige soort – als je hem op de rug ziet, denk je onmiddellijk aan de Venezolaanse whizzkid Gustavo Dudamel, of, als je zijn donkere krullen wegdenkt, aan de Rotterdamse chefdirigent Yannick Nézet-Séguin: glasheldere techniek, voortdurend contact met de musici, bruisend van energie.
Voor hij zover is als deze jonge koplopers moet er nog gewerkt worden, aan klank- en stijlgevoel bijvoorbeeld, maar Blochs debuut was veelbelovend. In Johan Wagenaars ouverture De getemde feeks blies hij de vlammetjes aan tot ze fel vonkten en ook met een grote soliste als de sopraan Anja Harteros kon hij uitstekend overweg. Hij liet zich in een serie van 6 liederen van Richard Strauss door haar slanke, kernachtige stem meeslepen in het emotionele 'Allerseelen', maar nog meer indruk maakte de uitvoering van 'Wiegenlied', waarin beiden in kleine klanken speurden naar de grootste nuances.
De Nederlandse première van Teufel Amor, een ‘symfonische hymne’ van Jörg Widmann, viel als compositie niet mee. Grommende trombones en een tuba spelen de noten waarmee Rachmaninov zijn Prélude in cis voor piano solo begint. Ook later dwarrelen er citaten van de Rus voorbij, maar Widmanns eigen noten liggen als een blok op de maag.
Het sluitstuk van de avond, Tod und Verklärung van Richard Strauss, stond kennelijk tijdens de repetities ook als laatste in de rij. Bloch dirigeerde weliswaar uit het hoofd maar liet de zwoele ondertoon van het werk overspoelen door brute orkestklanken. En toch – wie een avond lang zo fier overeind blijft als Alexandre Bloch, die wil je terug zien.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 13 oktober 2012

vrijdag 12 oktober 2012

Meisjes smelten voor Matsujev


Zelfs in de serie Meesterpianisten, plek voor het puik van de internationale klaviervirtuozen, is het een ongewoon gezicht: meisjes die tussen de composities door naar het podium snellen om een boeket aan ’s meesters voeten te leggen. Bij het Russische klavierkanon Denis Leonidovitsj Matsujev (37), debutant in de serie, renden ze bij bosjes naar voren, op naar misschien wel een glimlach van de man met de bijnaam de Siberische beer.
In het buitenland is hij beroemder dan in Nederland. Nadat hij in 1998 winnaar werd van het Tsjaikovskiconcours liet hij concertbezoekers van Toronto tot Verbier in bewondering achter. In Amsterdam kwam hij met in zijn koffer twee kolossen uit de pianoliteratuur: Franz Liszts Sonate en Rachmaninovs Tweede sonate – zeldzaam zware bagage voor één recital.
De manier waarop hij de eerste lage noten in Liszt Sonate neerzette, met een linkerhand die de rechter net iets bijkleurt, maakte onmiddellijk nieuwsgierig. En even verderop beloofde de balans tussen strakke dondermotieven en zoete klanken in een kalmer tempo een indrukwekkende avond.
Al tijdens de Sonate verdampte die belofte. Rakketakketak, daar ging weer een oktavensalvo, en prrrrrt, daar vloog weer een supersnelle sprint. Ze lieten je verpletterd achterliet over zoveel kracht, zoveel beheersing, zoveel uithoudingsvermogen. In de Eerste Mephistowals van Liszt, geinspireerd op een fragment uit de Faustlegende, stroopte Matsujev zijn mouwen nog eens extra op. Als een steppewind raasde hij over de toetsen: onwaarschijnlijk snel maar met een geweld waarvoor je de gang op zou willen vluchten, met een veilige deur tussen jou en het klavierbeest in.
Een pauze was niet voldoende om hem te resetten. Matsujev denderde door met knoertharde melodielijnen in een tere Étude-tableau van Rachmaninov en nog meer beukend machtsvertoon in een fuga, een rij preludes, de Tweede sonate. Een andere kant van de composities bleef braak liggen: dat van de menselijkheid, de warmte, de troost.
Ja toch, even was het er allemaal. In de laatste van zijn vijf toegiften, een improvisatie op Duke Ellingtons Take the a-train en Caravan, liet Denis Matsujev horen dat hij subtiel swingende jazz kan combineren met de hoogste pianistiek. Eindelijk.  
Liszt, Rachmaninov. Denis Matsujev. Amsterdam, Concertgebouw, 30/9.  
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2012

Arvo Pärt in het Concertgebouw


Spiedende blikken vanaf het balkon. Opgewonden gefluister. ‘Daar is hij, nee, kijk dan, dáár, met die baard!’ Als de organisatie had vermeld dat de spirituele muziekmeester Arvo Pärt in de zaal zou zitten, waren er zeker meer mensen op het concert in de Koorserie van het Concertgebouw afgekomen. De componist uit Estland live meemaken, hem van zo dichtbij zien dat je hem zou kunnen aanraken, werkt als een popster op een horde tieners.
Het componeren doet hem goed, zo te zien. De Est oogt veel jonger dan zijn 75 jaren. Met lenige passen stapte hij het podium op, toegejuicht door joelende fans na een hemelse uitvoering van zijn Como cierva sedienta, Spaans voor ‘Zoals een hinde smacht’ uit de psalmen 42 en 43. Het stuk is veel geprononceerder dan de meditatieve, steeds rond dezelfde motieven cirkelende werken waarmee hij naam heeft gemaakt. De sopranen van Collegium Vocale Gent liet hij klimmen naar steeds minder begaanbare hoogten. Onheilspellend klonk het paukensignaal dat het koor in de smeekbeden begeleidde.      
Geen beter ensemble dan het Boedapest Festival Orkest, geen betere dirigent dan Iván Fischer om de archaïsch eenstemmige gezangen van een bodem te voorzien. De zangeressen gaf hij letterlijk een steuntje in de rug met achter zich een stevige basis van pauken, contrabassen, trombones, zodat hun stemmen geworteld leken in de diepste tonen van het orkest.
De compositie, zo’n tien jaar geleden ontstaan, vormde een mooie tegenstelling met Mozarts Vesperae solennes de confessore uit 1780. Collegium Vocale Gent was ook hier in bloedvorm, het orkest reageerde op de kleinste stemmingswisselingen en de beroemde sopraansolo uit het Laudate Dominum werd onwerkelijk mooi gezongen door de Duitse Sibylla Rubens.
Iván Fischer liet het koorgedeelte van het concert voorafgaan door Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta van zijn landgenoot Béla Bartók, een gevaarlijk kwetsbaar werk om een avond mee te openen - het is alles of niets. De compositie begint met bijna onhoorbare strijkers die alleen tot hun recht komen als orkest en publiek samen de concentratie aangaan die nodig is om de nuances tussen de ultrafijne timbres op te pikken. Pas in tweede instantie komt Bartók over de brug met een lekker ritmisch allegro.
Niet uitgesloten dat die opening een slimme zet was van Fischer om het publiek in de stemming te brengen voor een avond die langer moest blijven hangen dan andere. Dat laatste is hem glorieus gelukt.           
Mozart, Bartók, Pärt. Sibylla Rubens, Collegium Vocale Gent, Boedapest Festival Orkest o.l.v. Iván Fischer. Amsterdam, Concertgebouw, 16/5. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 18 mei 2010

woensdag 10 oktober 2012

Onweerstaanbaar orgelende Schubert van Minkowski


Met paukengeroffel begint Schubert aan zijn eerste symfonie. Hij is dan zestien en stroomt zo te horen over van lef. En ook zijn Tweede en Derde is hij niet te stuiten in zijn drang om de wereld te veroveren. Terecht hebben Marc Minkowski en Les musiciens du Louvre Grenoble niet alleen de beroemde ‘Tragische’,  de ‘Unvollendete’ en de ‘Grote’ symfonie op cd gezet maar ook de symfonieën die hij als tiener schreef. Minkowski heeft er maatwerk van gemaakt. Voor de vroege symfonieën kiest hij een kleine bezetting van historische instrumenten waardoor ze licht en lenig klinken. In de ‘Grote’ symfonie ziet hij een klankverwantschap met Die Schöpfung van Haydn, en de Negende van Beethoven. Daarom heeft hij de contrabasgroep iets groter gemaakt en de fluiten en hobo’s in de hoogte verdubbeld. Bij de klarinetten en fagotten zet hij juist de diepte sterker aan. Zo ontstaat een ruime, orgelende klank – Minkowski’s persoonlijke, onweerstaanbare visie op Schubert.
Marc Minkowski, Les musiciens du Louvre Grenoble: Schubert. Naïve. 

Adriaen Willaert, componist die de muziek een duw vooruit gaf


Capilla Flamenca

De spots staan dit jaar op Debussy, of Diepenbrock, of John Cage. Je zou bijna vergeten dat het ook een Adriaen Willaertjaar is. 450 jaar geleden stierf de Vlaamse renaissancecomponist die de muziekgeschiedenis een belangrijke duw vooruit zou geven. Lang voordat Monteverdi zijn beroemde Mariavespers schreef, trok Willaert (ca. 1490-1562) eerst naar Parijs en vervolgens naar Venetië, werd daar maestro di cappella aan de San Marco en schreef voor die kerk zijn Vespro della Madonna. Met die compositie als uitgangspunt heeft het Vlaamse ensemble Capilla Flamenca een cd gemaakt die je geleidelijk inwijdt in de muziek van Willaert. Dat is geen overbodige luxe. Willaert vereist oefening, ook voor een luisteraar. Het Gregoriaans, waarmee de cd begint, is in zijn eenvoud direct toegankelijk maar Willaert gaat verder, tot een dicht vlechtwerk van soms wel acht stemmen. Net als in de zestiende eeuw wordt het zingen afgewisseld met orgelspel – ontspanning tussen de uitdagende vocale lijnen. 
Capilla Flamenca: Adriaen Willaert. Ricercar.


maandag 8 oktober 2012

Written on skin, sensationele nieuwe opera



Opera
George Benjamin en Martin Crimp: Written on skin. Regie: Katie Mitchell. Elin Rombo, Bejun Mehta, Christopher Purves, Nederlands Kamerorkest o.l.v. George Benjamin. Amsterdam, Muziektheater, 6/10. Tot 23/10. Uitzending op 27/10 via Radio 4
‘Ontmantel de steden, bedek het land met gras. Vermorzel de drukpers, maak van elk boek een kostbaar voorwerp, op huid geschreven,’ zingen engelen in George Benjamins nieuwe opera Written on skin. Ze zien er in hun zwarte zakenoutfits uit als kantoorbediendes. Hun hemel is een tl-verlicht Zalandomagazijn, waarin ze pakketten versturen, kleren vouwen en aan een rek hangen en, soms, een van hen in een mensenkostuum hijsen en vermomd als Jongen naar de aarde sturen, naar een periode die honderden jaren terug ligt in de tijd.
Die aarde is een deur verderop in het gebouw en wordt belicht als een schilderij van een zeventiende-eeuwse meester. Aan een houten tafel zit een naamloze Protector, een wreed en machtig heerser die zijn glorieuze bestaan wil laten optekenen: de vijanden keurig in de hel, hijzelf en zijn vrouw in het paradijs. Het gaat fout als de Jongen die het boek moet schrijven een plaats krijgt in het zorgvuldig geordende leven van de Protector. Hij maakt de gehoorzame Vrouw nieuwsgierig naar echte gevoelens. Vanaf dat moment is er geen houden meer aan. Hun wereld dondert in elkaar. Ze hadden kunnen weten dat er hogere machten in het spel waren. De stem van de Jongen is die van een countertenor met de onaardse hoogte die van oudsher is gereserveerd voor bovennatuurlijke wezens. Met de wereldster Bejun Mehta heeft de Nederlandse Opera zich verzekerd van een eersteklas vertolking.   
De nieuwe opera van het koppel George Benjamin en de librettist Martin Crimp was afgelopen zomer dé sensatie op het festival van Aix-en-Provence. In Amsterdam leek het alsof het publiek op adem moest komen na de heftige emoties in de slotscène. De opera speelt zich af in een uitvergroot poppenhuis, met vakjes voor de hemel en het rijk van de Protector die in andere regies een storende voorspelbaarheid zou opleveren. Hier versterkt het de dubbelheid van de opera, het spel met afstand en nabijheid dat Martin Crimp in zijn tekst voortdurend uitbuit. Katie Mitchell sluit daar in haar regie mooi op aan, met mechanische bewegingen voor de engelen en emotionele menselijkheid voor de Vrouw en haar Protector.
George Benjamin voert zijn publiek met zachte hand mee de diepte in. Als componist en dirigent ontlokt hij aan het transparant spelende Nederlands Kamerorkest geruststellende klanken van een viola da gamba, getokkelde celli, streelzachte violen. Een lange fagotmelodie begeleidt de tranen van de Vrouw die zo graag bij haar naam – Agnès – genoemd zou worden – een rol die door de Zweedse sopraan Elin Rombo een warme, gloedvolle vertolking krijgt.
Indrukwekkend is het moment waarop de Protector de pagina onder ogen krijgt, met de afbeelding van de hel – daarin branden niet zijn vijanden maar ziet hij hoe zijn vrouw de liefde bedrijft met de Jongen. Dan wordt de theatrale kracht van de bariton Christopher Purves duidelijk. Zijn stem breekt en het duurt even voordat hij zich met een nieuwe wreedheid herpakt. Als de aardse stormen en de dreigende trompetten zijn uitgewoed, klinken de hemelse tonen van een glasharmonica.
De engelen trekken zich terug, de diep menselijke liefde blijft nog lang nazinderen.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 8 oktober 2012

donderdag 4 oktober 2012

Oogsttijd voor Klas Torstensson



‘Mijn muziek klinkt nu anders, milder dan vroeger, maar als je naar dat stuk voor gitaar en koperblazers komt luisteren, zal je horen dat het agressieve en het snoeiharde absoluut niet weg is.’

Het is het jaar van Klas Torstensson (61). Wie wil, kan zich dit seizoen onderdompelen in de ruige, weerbarstige wereld van de componist. Alleen al in het Muziekgebouw aan ’t IJ staan 11 werken van de Zweedse Nederlander op het programma, waarvan 3 premières. Verder is hij composer in residence op Sounds of Music in Groningen en in de Warschauer herfst. ‘Ik heb het drukker dan ooit, werk harder dan ooit en verdien minder dan ooit. Dat maakt me heel blij en razend tegelijk.’  
Krakend ijs, brekende takken, ijzer – de muziek van Klas Torstensson was jarenlang synoniem voor ongenaakbaar en exotisch tegelijk. Het ijs kan tegenwoordig ook smelten, door de takken stroomt weer leven. Zijn grote cycli Lantern lectures en A cycle of the north laten je nog altijd achter met het gevoel dat je door elkaar gerammeld bent, maar tegenwoordig komt daar een vleug melodieuze warmte bij. Torstensson legt uit: ‘Op mijn dertigste was ik aan het vechten. Uit onmacht, omdat mijn muziek niet goed genoeg was, denk ik achteraf. Ik heb nu de leeftijd dat ik aan het oogsten ben. Mijn muziek is de moeite waard en wordt volop gespeeld. Wat wil je nog meer?’  
Hij is net terug uit Den Haag, waar hij een heeft gerepeteerd met een paar jongens van ensemble Klang. Ze werken aan een compositie voor vijf elektrische gitaren, vijf trombones en vijf trompetten voor de opening van Guitar Heaven in de Melkweg, een festival waar grootheden komen optreden als Andy Summers, vroeger van The Police, en Jan Akkerman. En ze willen een stuk van Torstensson hebben. ‘Nou, dat wordt Xenakis goes Blood, Sweat and Tears’, vertelt hij in zijn werkkamer, hoog boven de drukte van de Haarlemse binnenstad. ‘Maar vanochtend constateerde ik dat het iets anders ligt, want een van mijn favoriete akkoorden is dit.’ Hij  loopt naar zijn elektrische piano en slaat een clustertje wringende noten aan. Voor klassieke oren klinkt het naar Le sacre du printems, iconisch werk van Igor Stravinsky. Popluisteraars horen iets anders, merkte Torstensson vanochtend. ‘O, James Brown, riepen de muzikanten. Dan zit het goed, dacht ik meteen. Maar vergis je niet. De funky bouwstenen zijn zo door elkaar gehusseld dat je ze niet meteen waarneemt. Mensen die gewend zijn aan popmuziek zullen zich er enigszins bij thuis voelen vanwege de klank, het soort akkoorden en, vooral, het volume’, verwacht hij.
Het stuk is bijna klaar. Het gaat mee in de koffer naar Polen, waar Torstensson in het prestigieuze festival Warschauer Herfst aantreedt als gastcomponist. Daar schrijft hij het in het net uit, zodat hij thuis meteen kan beginnen aan een nieuwe compositie voor de David Kweksilber Big Band. Dat wordt flink doorwerken. Of liever: gestaag, want Torstensson is een langzame werker. Traag, nauwkeurig, zorgvuldig, ‘daar wordt een compositie mooi van.’ Over een stuk van een kwartier of een halfuur doet hij al gauw een jaar. Fulltime. Aan de andere kant: je hoort hem niet klagen dat zijn stukken na één uitvoering in een la verdwijnen. Ook zijn oudere muziek wordt steeds meer gespeeld. Vervelend dat je van auteursrechten niet kan leven. Zeker nu de overheidsstipendia zijn afgeschaft moet hij harder werken dan ooit, heeft hij meer opdrachten dan ooit maar verdient hij minder dan ooit. Het maakt hem blij maar ook razend. Festivals willen meestal dat je voor de eer komt. Je krijgt reis en verblijf, that’s all. In Polen betalen ze niks. Ja toch: ze betalen in natura want Torstensson heeft bedongen dat ze in ieder geval een werkkamer voor hem regelen zodat hij zijn tijd nuttig kan besteden. En dat hebben ze toegezegd.
Het componeren speelt zich af in de stilte en de eenzaamheid (‘heel fijn!’) van zijn statige gezinshuis. Het is er licht, opgeruimd, met een tekentafel, een gezonde Zweedse stoel en meterslange kasten vol boeken en partituren. En instrumenten. Naast de elektrische piano een viool en een mandoline. Hij heeft niet de behoefte muziek te maken maar wil wel weten hoe het voelt om iets níét te kunnen. Hij pakt de mandoline, plukt aan de snaren, glijdt over de hals. ‘Dit kan, maar kun je het ook nog als het zo snel gaat? Ik kan het niet, maar het is wel haalbaar dus kan ik het gebruiken.’
Een compositieopleiding of een compositieklas heeft Torstensson nooit gevolgd. Op zijn 14de is hij gewoon begonnen. Voor zijn klarinetles had hij een melodie gemaakt op een thema van Händel en zijn leraar zei: verzin nu zelf maar iets. Dus verzon hij een driedelige symfonie voor twee klarinetten en cello. Hartstikke leuk vond hij dat: bij zijn grootouders achter de piano dingen uitzoeken en opschrijven. Later, toen hij 18 was en klarinet studeerde aan een conservatorium op het Zweedse platteland, schreef hij een septet. ‘Dat had behoorlijk veel met de Vijfde van Sibelius te maken. Waarschijnlijk had ik die symfonie toevallig gehoord. Het was een lijvig stuk van 20 minuten en ik had de partijen uitgeschreven. Het conservatorium was klein, met maar een stuk of 140 leerlingen, maar we hadden een symfonieorkest, een symfonisch blaasorkest, een bigband. Ik vroeg aan de jongens en meisjes: kunnen jullie morgen repeteren? Zo is het begonnen. Als ik dat wilde, kreeg ik iedere week een half uur van de repetitietijd van het symfonieorkest. Ik kon alles uitproberen, alles horen wat ik verzon.’
Twee jaar lang had hij privéles compositie bij een theorieleraar van het conservatorium die bij de beroemde muziekvernieuwer Luigi Nono had gestudeerd in Venetië  In het begin van zijn carrière leverde dat een komisch misverstand op. Schreef Torstensson in een toelichting dat hij les had van iemand die bij Nono had gestudeerd, stond er in de gedrukte versie dat hijzelf een leerling was van Nono. Dat heeft een tijdlang rondgezongen.
Hij kwam naar Nederland om zich te verdiepen in elektronische muziek. Dat was in 1973. Zweden, met zijn lange, donkere winters, zijn stilte, zijn weidse landschap is inmiddels ver weg. En toch. ‘De leegte, die is zaligmakend voor mij.’ Een van zijn favoriete boeken is Breven från Arktis, van Rolf Kjellström, samengesteld uit gevonden foto’s en dagboeken van mensen die overleden zijn in het poolgebied – die walvissen vingen, in hutjes woonden en van kou en ontberingen zijn gestorven. Het doet denken aan Torstenssons opera De expeditie – geniaal werk over liefde en dood dat nog altijd wacht op een enscenering.
‘Maar’, voegt hij er meteen aan toe, ‘als ik in Zweden was blijven wonen, was dat verlangen naar rust en weidsheid waarschijnlijk minder sterk geweest. Misschien was het ooit echte heimwee, maar dat is het allang niet meer. Gecultiveerde heimwee, noem ik het. Als we het willen, gaan we gewoon naar Zweden toe, maar de tegenstelling tussen beide werelden hoor je wel in mijn muziek. Daar zitten die contrasten ook in. Tussen leeg en vol, tussen hevige activiteit en freeze – niet alleen in meteorologische betekenis, maar ook als het stilleggen van een toestand. Dat komt in mijn werk vaak voor.’
In Groningen en beide festivals in Amsterdam komt een mooie bloemlezing uit dat werk voorbij: het lyrische Vioolconcert, de liedcyclus In großer Sehnsucht, een aria uit De expeditie en spectaculaire slagwerkstukken als Redskap en Self portrait with percussion. En Torstensson heeft goed nieuws: ‘Komende zomer wordt ergens, waar dat mag ik nog niet zeggen, mijn hele orkesttrilogie Cycle of the North gespeeld. Daar verheug ik me nu al op.’  
Klas Torstensson, composer in residence in het Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam, vanaf 4 oktober www.muziekgebouw.nl/klas
Sounds of Music, Groningen, van 17 tot 21 oktober www.soundsofmusic.nl
Electric Guitar Heaven, Amsterdam, van 7 tot 16 december www.amsterdamelectric.com

Biografie 
16 januari 1951 geboren in Zweden
1973 vertrek naar Nederland, studie sonologie
1991 – Matthijs Vermeulenprijs
1994 - 1999 – De expeditie, opera voor solisten, orkest en (live-)elektronica
1999 tot 2002 – Lantern Lectures, avondvullende cyclus voor groot ensemble
2004 – In großer Sehnsucht, liederencyclus op teksten van vijf 'tragische' vrouwen: Camille Claudel, Frida Kahlo, Cristina di Svezia, Rosa Luxemburg en Louise Michel
2006 – Selfportrait with percussion, voor slagwerk en groot ensemble (Lantern Lecture, Volume V) 
2007 – 2011 A cycle  of the North, drieluik voor orkest, bestaande uit Fastlandet, Polarhavet, Himmelen
2010 – Vioolconcert 

de Volkskrant, 4 oktober 2012

woensdag 3 oktober 2012

Beethoven door Spaans klavierfenomeen Perianes



Moto perpetuo heet de nieuwe cd van het Spaanse klavierfenomeen Javier Perianes. We kennen hem van muziek van zijn landgenoten Mompou, De Falla en Mozarts tijdgenoot Manuel Blasco de Nebra, en van korte werken van Schubert. Op zijn nieuwste cd houdt hij een viertal pianosonates van Beethoven op een bijzondere manier tegen het licht. Hij zoomt in op Beethovens experimenten met het perpetuum mobile, de beweging van snelle noten waaraan geen einde lijkt te komen. Minstens vier van Beethovens klaviersonates (op. 12, 17, 22 en 27) sluiten af met die doorgaande stroom van klanken – ieder op zijn eigen manier. Het is een belevenis te horen hoe Perianes een evenwicht vindt tussen consequent vormbewustzijn en een klankgevoel dat bij iedere noot laat horen hoe groot zijn verbeelding is – in de perpetuum mobiles én in de andere delen. 
Javier Perianes: Beethoven. Harmonia Mundi. 

maandag 1 oktober 2012

Denis Matsujev, verdwaalde jazzpianist




Zelfs in de serie Meesterpianisten, plek voor het puik van de internationale klaviervirtuozen, is het een ongewoon gezicht: meisjes die tussen de composities door naar het podium snellen om een boeket aan ’s meesters voeten te leggen. Bij het Russische klavierkanon Denis Leonidovitsj Matsujev (37), debutant in de serie, renden ze bij bosjes naar voren, op naar misschien wel een glimlach van de man met de bijnaam ‘de Siberische beer’.
In het buitenland is hij beroemder dan in Nederland. Nadat hij in 1998 winnaar werd van het Tsjaikovskiconcours liet hij concertbezoekers van Toronto tot Verbier in bewondering achter. In Amsterdam kwam hij met in zijn koffer twee kolossen uit de pianoliteratuur: Franz Liszts Sonate en Rachmaninovs Tweede sonate – zeldzaam zware bagage voor één recital.
De manier waarop hij de eerste lage noten in Liszt Sonate neerzet, met een linkerhand die de rechter net iets bijkleurt, maakt onmiddellijk nieuwsgierig. En even verderop belooft de balans tussen strakke dondermotieven en zoete klanken in een kalmer tempo een indrukwekkende avond.
Al tijdens de Sonate verdampt die belofte. Rakketakketak, daar gaat weer een oktavensalvo, en prrrrrt, daar vliegt weer een supersnelle sprint. Ze laten je verpletterd achterliet over zoveel kracht, zoveel beheersing, zoveel uithoudingsvermogen. In de Eerste Mephistowals van Liszt, geïnspireerd op een fragment uit de Faustlegende, stroopt Matsujev zijn mouwen nog eens extra op. Als een steppewind raast hij over de toetsen: onwaarschijnlijk snel maar met een geweld waarvoor je de gang op zou willen vluchten, met een veilige deur tussen jou en het klavierbeest in.
Een pauze is niet voldoende om hem te resetten. Matsujev dendert door met knoertharde melodielijnen in een tere Étude-tableau van Rachmaninov en nog meer beukend machtsvertoon in een fuga, een rij preludes, de Tweede sonate. Een andere kant van de composities blijft braak liggen: dat van de menselijkheid, de warmte, de troost.
Ja toch, even is het er allemaal. In de laatste van zijn vijf toegiften, een improvisatie op Duke Ellingtons Take the a-train en Caravan, laat Denis Matsujev horen dat hij subtiel swingende jazz kan combineren met de hoogste pianistiek. Eindelijk.   
Liszt, Rachmaninov. Denis Matsujev. Amsterdam, Concertgebouw, 30/9.
de Volkskrant, 1 oktober 2012