vrijdag 23 december 2011

Kerstmatinee: Haitink zorgt voor verrassingen


Bernard Haitink

Mozart, Strauss. Mitsuko Uchida, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Amsterdam, Concertgebouw, 21/12. Herhaling op 23/12. Uitzending Straussprogramma op Eerste kerstdag live via Radio 4 en Nederland 2.
Kerst 2011 is voor Bernard Haitink. De man die in de jaren zeventig en tachtig de Kerstmatinees van het Concertgebouworkest op de kaart zette en ze met zijn Mahlervertolkingen tot hoogtepunten van het jaar verhief kiest voor een gewaagd programma. Voor twee programma’s eigenlijk. Mitsuko Uchida is soliste in Mozarts Pianoconcert KV 466, de sopraan Anja Harteros, alleen op Eerste kerstdag, in Strauss’ Vier letzte Lieder. Wat blijft staan is Eine Alpensinfonie, eveneens van Richard Strauss.
Juist dit werk geeft het programma een pikante smaak. Voor het concert van Mozart en Strauss’ Vier letzte Lieder valt iedere muziekliefhebber als een blok. Eine Alpensinfonie verdeelt de zaal in twee kampen. Het is extreme muziek, met hemelse klanken van de celesta en twee harpen en aards noodweer dat wordt aangedreven door een wind- en dondermachine. Strauss jaagt hier een koortsige veelheid aan ideeën door het orkest met een gelijktijdigheid die nog altijd experimenteel aandoet. Daar tegenover zet hij een eenzame hobo, of een hoornmelodie uit de verte. Het effect van die tegenstellingen is groots maar er zijn luisteraars die juist voor die uitersten een allergie hebben ontwikkeld.
Haitink, tachtiger inmiddels en eredirigent van het orkest, doet alles om de puurheid van Strauss’ compositie te laten spreken. Hij werkt op transparantie, op fijne tussenkleuren, op zorgvuldig gekozen rustpunten. De musici schitterden in hun solo’s, de orkestklank explodeerde, Haitink was in zijn element. Niet al zijn ideeën werden al op de eerste avond gerealiseerd, maar de magie die hij vooral in de zachte gedeelten van het werk liet doorschemeren was er van meet af aan en het kalme slot, met orgel en lage koperblazers, maakte diepe indruk.
Ook in Mozarts pianoconcert zorgde Haitink voor verrassingen. Hij opende met onschuldig klinkende, zacht strelende strijkers maar binnen die serene droomsfeer haalden de contrabassen en celli heftig uit en nam de operadirigent Haitink het woord. De slotscène van Don Giovanni klonk door in onheilspellende pauken. Mitsuko Uchida, van nature fijn nuancerend, zette Mozarts thema’s neer in zachte aquareltinten. Maar het drama dat onder de oppervlakte al in het orkest voelbaar was, borrelde ook in de pianopartij op. Fel zette de fragiele Japanse de bassen aan. In haar solocadensen ging ze nog een stapje verder. Als een film in een film schiep ze haar eigen wereld met haar eigen onderliggende drama en bood ze een fascinerend inkijkje op de binnenkant van Mozarts concert.
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 23 december 2011

dinsdag 20 december 2011

Il viaggio a Reims - reis die niet doorgaat in opera die geen opera is


Il viaggio a Reims Foto: Annemie Augustijns

Rossini: Il viaggio a Reims. Vlaamse Opera. Koor en Symfonisch Orkest van de Vlaamse Opera o.l.v. Alberto Zedda. Regie: Mariame Clément. Antwerpen, 18/12. Herhalingen op 21, 23, 27, 29, 31/12 in Antwerpen en op 11, 13, 15, 18, 21/1 in Gent. Uitzending via Klara op 7/1.
De Paijse regisseuse Mariame Clément maakt het zich niet makkelijk. Bij de Vlaamse Opera heeft ze een reis geënsceneerd die niet doorgaat in een opera die geen opera is. Il viaggio a Reims is een ‘cantata scenica’, een gelegenheidswerk dat Rossini schreef ter ere van de kroning van Charles X in 1825. Hij vond zelf het verhaal uiteindelijk te dun en de veelheid aan virtuoze rollen te lastig te bezetten. Al na vier voorstellingen trok hij het werk terug. De muziek voldeed wel. Die kreeg voor een groot gedeelte een nieuwe bestemming in zijn opera Le Comte Ory. Sinds begin jaren tachtig wordt Il viaggio weer opgevoerd, zoals in 2007 bij de kroning Koning Albert II van Monaco. Een gelukkige ontwikkeling, want deze zangersopera heeft dan wel geen dramatische structuur maar stroomt over van briljante muzikale ideeën.
Clément zet alle zangers in een vliegtuig van de maatschappij Giglio d’Oro, Gouden Lelie: economy class bovenin, bediend door pinnige stewardessen, royal class op de benedenverdieping. De kwaliteit van de muzikale uitvoering komt onbedoeld met die indeling overeen. De koorzangers van de economy class hebben moeite in de pas te blijven met de Rossini-sterdirigent Alberto Zedda, de solisten van de royal class dragen monter kwinkelerend en met een duidelijke acteerpret de voorstelling.
Het vliegtuig, met de vaardige sopraan Serena Farnocchia als piloot, stijgt niet op. De solisten, ieder symbool voor hun land van herkomst, lopen wat met elkaar te flirten. Dat leidt tot spannende ensemblezang en een goed gespeelde hitsige scene op het krappe wc’tje van het vliegtuig tussen de Poolse (de volle, lenige mezzo Anna Goryachova) en de Rus (de veel zwakkere tenor Alexey Kudrya). Frankrijk is vocaal het best vertegenwoordigd. De hysterische sopraan Folleville (Elena Tsallagova) is met haar glossy uiterlijk en briljante stem de vleesgeworden superster en als haar sullig ogende echtgenoot Belfiore (Robert McPherson) zijn mond opendoet, stijgt hij haar met zijn aangrijpend mooie belcantogeluid naar de kroon.
Mariame Clément trekt een summier uitgewerkte onderliggende lijn naar het verenigde Europa. Daarin is zijn niet de eerste. Het Londense huis Covent Garden ging haar voor maar Clément kiest voor een vrijere aanpak. In een briljante, knotsgekke sketch laat de Oostenrijkse Don Profondo (Carlo Lepore) alle nationaliteiten voorbij trekken. Aan het slot zingt de Italiaanse Corinna (gave rol van Elena Gorshunova) op decimeterdikke plateauzolen in een koningsblauwe robe met Europese kroon op het hoofd haar grote aria.
Na afloop is het grootste applaus voor Alberto Zedda, de man die terecht alle aandacht vraagt voor  Rossini’s muziek. Zijn secuur gekozen tempi, waarin de zangers zonder gevaar hun vuurwerk kunnen afschieten, de manier waarop hij het Symfonieorkest van de Vlaamse Opera onderhuids laat pulseren en de geweldig mooie solofluitist van het orkest de vrije hand geeft maken de reis naar Antwerpen of Gent de moeite waard.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 20 december 2011




woensdag 16 november 2011

Opmars van de jonge snaken - dirigenten anno 2011

Gustavo Dudamel Foto: Klaus Rudolph


De aansprekendste dirigenten van dit moment zijn de jonge. Ze leiden een orkest niet alleen vanuit hun kennis, maar vooral ook vanuit hun intuïtie.

Het gemonkel dat de 27-jarige Bernard Haitink opving - ‘god kijk nu eens, wat een baby’ - toen hij in 1956 voor het eerst de Grote Trap in het Concertgebouw afdaalde, is anno 2011 ondenkbaar. De nieuwe chefs zijn twintigers, dertigers hooguit. Ze heten Gustavo Dudamel, Yannick Nézet-Séguin, Pablo Heras-Casado en Andris Nelsons. Ze komen niet louter uit de centra van de westerse muziek maar ook uit veraf gelegen provincies als Venezuela, Canada, Spanje, Letland. Deze maand kunnen we een handjevol godenzonen zien debuteren op de Nederlandse podia: de Brit Robin Ticciati de afgelopen week bij het Koninklijk Concertgebouworkest – hij kreeg lauwe kritieken. Heras-Casado werd in Den Haag bejubeld en staat vrijdag voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
De Let Andris Nelsons ligt op die nieuwkomers een belangrijke stap voor. Hij heeft zijn eerste tournee met het Concertgebouworkest achter de rug en mag deze week voor de tweede keer mee op reis. Jan Raes, algemeen directeur van het Koninklijk Concertgebouworkest: ‘Op tournee gaan we een andere fase in. We zien hoe een concertprogramma groeit als je het niet vier keer doet maar acht keer. En hoe iemands relatie met het orkest zich ontwikkelt.’
Rotterdam is van oudsher een kweekvijver voor jonge dirigenten. Simon Rattle maakte er zijn debuut, en Ludovic Morlot en Robin Ticciati. De huidige chef Yannick Nézet-Séguin was een volstrekte onbekende toen hij werd ontdekt door Jan Raes, destijds net benoemd tot directeur van het RPhO. Zes jaar na zijn debuut behoort hij tot de internationale top.
 Jan Raes: ‘De grote groep van zeventig- en tachtigers heeft in de jaren zestig, zeventig, tachtig een enorme groei kunnen doormaken. Zij werden ondersteund door de platenlabels en konden de tijd nemen om te rijpen - vijf jaar of langer bij een klein orkest in een provinciestad blijven. Publiek, pers en orkesten waren geduldiger.’
De veel kleinere middengeneratie van vijftigers heeft het moeten doen zonder die luxe. Sterker nog: met de opkomst van de historisch geinformeerde ensembles, die de bibliotheken afstruinen op zoek naar de bedoelingen van een componist, sloegen orkesten aan het twijfelen: zijn we niet een negentiende-eeuws burgerlijk instituut dat zichzelf heeft overleefd?
Een aantal van die vijftigers, Iván Fischer, Simon Rattle, heeft zijn licht opgestoken bij de oudemuziekuitvoeringspraktijk, en omgekeerd zag je dat dirigenten uit de oudemuziekwereld die negentiende-eeuwse instituten kwamen dirigeren. 
De erfenis van die Harnoncourts, Brüggens en Gardiners ligt intussen stevig verankerd in de symfonieorkesten. Musici van het Concertgebouworkest en het Rotterdams Philharmonisch bespelen naast een moderne viool vaak ook barokviool, naast moderne hobo ook barokhobo. Ze gaan in dialoog met de dirigent over wat de componist heeft bedoeld, zijn bereid mee te gaan in zijn opvattingen maar houden tegelijkertijd hun eigen klank. Jonge multistilisten als Yannick, Pablo Heras-Casado en Robin Ticciati hebben zich zowel in de historische uitvoeringspraktijk als het romantische en hedendaagse repertoire laten bijpraten.
Maar voor Jan Raes is die kennis van de historische uitvoeringspraktijk niet zaligmakend: ‘Jonge dirigenten als Dudamel en Andris Nelsons werken meer vanuit hun intuïtie, niet altijd vanuit kennis – op die leeftijd ben je nog druk bezig die te verwerven. Toch zijn beiden hors concours. Zij laten zien dat je op een concert een extra dimensie kunt toevoegen, iets wat je tijdens repetities nog niet hebt gehoord. Dat is uiteindelijk het enige wat telt.’
Naar de witte raaf die dat kan, is een orkest permanent op zoek. Directeuren, Artistieke Commissies en impresario’s reizen er de wereld voor rond. Af en toe krijgen ze een tip van een senior dirigent van naam. Bernard Haitink adviseerde Jan Raes eens een kijkje te gaan nemen bij David Afkham. Hij viel in de smaak en mag verderop in het seizoen debuteren in het Concertgebouw. Simon Rattle is verguld van Ticciati, Peter Eötvös van Heras-Casado. Een enkele keer willen bevriende orkestdirecteuren elkaar nog weleens een goede vangst toeschuiven. Zo introduceerde Henk Swinnen, artistiek manager van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, Pablo Heras-Casado in Los Angeles. In ruil daarvoor krijgt hij een Nederlandse primeur: de Spanjaard Lionel Bringuier.  
Beslissingen worden extra complex doordat programma’s al drie tot vier jaar van tevoren op papier staan. Niemand kan weten hoe een talent van vijfentwintig zich in de tussenliggende periode ontwikkelt. Jan Raes: ‘We moeten ze jong vragen. Op het moment dat ze bij ons komen, is er al veel gebeurd. Ticciati zit nu al structureel in Schotland en Bamberg en wordt chef in Glyndebourne. We zijn vroeg, maar aan de andere kant bijna te laat. Dat is een nieuwe situatie. Iedereen zoekt naar dezelfde kwaliteit. Als je ziet welke plekken er vrijkomen de komende tien jaar!’  
In Rotterdam zoeken ze iemand met internationale uitstraling, een publiekstrekker. Swinnen: ‘We hebben geluk met Yannick, hij is er vaak, maar we weten dat dat minder wordt. Volgend jaar begint hij als chef in Philadelphia. We zullen ook zonder hem op reis moeten. Als aanvulling hebben we iemand op het oog met een heel ander profiel, ouder, met grote faam. Hij is niet ‘historisch geïnformeerd’, we zullen hem niet vragen een Beethovencyclus te doen. Daarnaast zoeken we een tweede vaste gast van de generatie iets onder Yannick die al een chefdirigentschap heeft gehad. Of iemand die we al kennen en met wie we de relatie willen uitbouwen. Iemand als Pablo of Ticciati. En er komt een nieuwe Venezolaanse jongen aan, hij is volgens mij pas 17 en nu al fellow conductor van een Amerikaans orkest. Helemaal uit de luwte.’
Je zou bijna vergeten dat Yannick Nézet-Séguin er nog geen drieënhalf jaar zit. 

Biëlla Luttmer



Gustavo Dudamel (30, Venezuela). ‘Een van de begenadigdste jongeren van de laatste jaren’ (Claudio Abbado), die alles onder de knie heeft wat je over muziek níét kunt leren (Daniel Barenboim), kortom: ‘het verbluffendste dirigeertalent dat er rondloopt’ (Simon Rattle).  Geschoold in El Sistema, het muziekonderwijsprogramma van de Venezolaanse overheid. Leidt vanaf zijn zeventiende het jeugdorkest Simón Bolívar uit Caracas en maakte daarmee een opzienbarende cd van Beethovens Vijfde en Zevende. Vergeleek Stravinsky’s Sacre met heavy metal. Debuteerde in Nederland bij Rotterdams Philharmonisch Orkest, stond voor het Koninklijk Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker en andere wereldvermaarde ensembles. Chef-dirigent van het Los Angeles Philharmonic Orchestra maar daarnaast nog altijd chef van het kleine Gothenburg Symphony Orchestra.



Yannick Nézet-Séguin (36, Canada). Als twintiger door Jan Raes gespot tijdens een optreden met een jeugdorkest in Mexico Stad en spoorslags naar Rotterdam gehaald. Sindsdien een love affair met het Rotterdamse orkest en daar sinds 2008 chef. Trouw aan het Orchestre Métropolitain de Montréal, waar hij sinds 2000 de scepter zwaait. Per september 2012 chef van het Philadelphia Orchestra, een van de ‘big five’ onder de Amerikaanse orkesten. Wereldwijde successen, ook op het gebied van de opera, ondermeer in Salzburg en bij de Metropolitan Opera, New York, waar hij jaarlijks wordt terug gevraagd. Bij de Nederlandse Opera leidde hij Janáceks De zaak Makropoulos (2009) en Puccini’s Turandot (2010). Later dit seizoen komt hij met Don Carlo naar de Nederlandse Opera.



Andris Nelsons (33, Letland). Kroonprins bij het Koninklijk Concertgebouworkest, protégé van chef-dirigent Mariss Jansons. Ongepolijste bewegingen, veelzijdige persoonlijkheid. Zong in barokensemble van zijn moeder en speelde trompet, studeerde in St. Petersburg en bij Mariss Jansons. Chefservaring bij de Nationale Opera van Letland. Dirigeerde Metropolitan Opera, Wiener Staatsoper, Covent Garden, Bayreuther Festspiele. Kreeg dit jaar de onderscheiding ‘Conductor of the year’ van het Duitse cd-blad Echo Klassik. Sinds 2008 chef van het City of Birmingham Symphony Orchestra, het voormalige orkest van Simon Rattle. Warm onthaald bij de Berliner Philharmoniker, Rattles huidige ensemble.



Pablo Heras-Casado (34, Spanje). Heldere, nauwkeurige bewegingen. Begon als zanger en koordirigent. Thuis in historische praktijk, grote romantische werken en nieuwe muziek. Leidt nog altijd Spaans oudemuziekclubje met karakteristiek eigen geluid. Nauw contact met Pierre Boulez en Peter Eötvös. Dirigeerde wereldpremière van Hosokawa’s dansopera Matsukaze in de Munt, Brussel. Debuteerde de afgelopen maand glorieus bij de Berliner Philharmoniker. Stond eerder voor Los Angeles Philharmonic en Canadian Opera Company. Deze maand debuut in Mariinsky Theater, St. Petersburg. Volgende week te gast bij RPhO, na bejubelde concerten met het Residentie Orkest en, de afgelopen week, het Radio Filharmonisch Orkest. 



Robin Ticciati (28, Engeland). Kreeg lessen van Simon Rattle en ‘kolkt van het talent’ (Rattle) maar dat heeft nog tijd nodig om te groeien. Fijnzinnige, eigen klank. Chef van het Scottish Chamber Orchestra, vaste gast in Bamberg, staat per 2014 aan het roer van de gedistingeerde Glyndebourne Festival Opera Company, waar Bernard Haitink hem voor ging. Leidde een klein operahuis in Zweden, dirigeerde in het Teatro alla Scala in Milaan en de Metropolitan Opera in New York. Debuteerde succesvol bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en stond vorige week voor het eerst voor het Concertgebouworkest.














de Volkskrant, 16 november 2011 

 


zaterdag 24 september 2011

Jessye Norman - gestruikelde diva



Muziek
Jessye Norman, met Mark Markham (piano). Amsterdam, Carré, 22/1.
Hij is er nog, Jessye Normans overwinnaarslach: hoofd in de nek, armen wijd uitgespreid zodat de geplisseerde stof van haar avondrobe als een waterval op het podium van Carré valt. De 66-jarige diva kreeg er Carré mee plat nog voor ze een noot had gezongen. ‘Bravo!’ schreeuwde het publiek. Het zegt alles over de status van de stersopraan die in haar hoogtijdagen de rollen van Aida, Cassandre, Sieglinde koninklijke allure gaf.
Stem en postuur, alles was gigantisch bij de sopraan die aan haar laagste register nog de pedaalkracht van een orgel kon toevoegen. Op het hoogtepunt van haar carrière wenste ze slechts te communiceren met een select aantal hooggeplaatsten. Voor anderen die onverhoopt toch in de buurt kwamen en haar wilden complimenteren had ze de opmerking ‘You’re not allowed to talk to me’.
Die zorgvuldig gecultiveerde mythische grootheid probeert de Jessye Norman van nu krampachtig intact te houden. Al aan het begin van haar concert klonk door de zaalspeakers niet alleen het verzoek de mobiele telefoons uit te zetten maar ook de waarschuwing dat het recital onmiddellijk zou worden afgebroken als er zou worden gefotografeerd.
Norman kwam op met een microfoon in de hand, die soms samen met haar wijde armgebaren meeverhuisde van buik- naar schouderhoogte maar altijd zover openstond dat de kleinste zuchten hoorbaar werden. Fluisterend zingzegde ze nummers als Somewhere, You’ll never walk alone, But not for me. Haar vaste pianist Mark Markham dempte het niveau van zijn Steinway in opperste dienstbaarheid tot nachtclubsterkte en begeleidde de spiritual Another man done gone met een vuist op het hout van de piano. Heel even resoneerden de toegiften van vroeger mee.
Wat de microfoon vilein van de daken schreeuwde was de aftakeling van een fenomeen, compleet met het verlies van controle over toon, zuiverheid, timing. Een schuifelende Jessye Norman, daar is mee te leven. Een Jessye Norman die na de pauze op een pianokruk plaatsneemt – oké. Maar hier werd je getuige van iets wat niet getoond had mogen worden. Gegeneerd om die blik achter haar schitterende façade vluchtte je Carré uit.
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant 24 januari 2012

donderdag 22 september 2011

Barbara Hannigan: eindelijk the girl


 Pierre Boulez repeteert met Barbara Hannigan. Foto: Franca Pedrazzetti
Barbara Hannigan, de Canadese sopraan die zeker 75 wereldpremières op haar naam schreef, zingt zaterdag in het Amsterdamse Concertgebouw een van de belangrijkste werken uit de naoorlogse periode, Pli selon pli – portrait de Mallarmé, van Pierre Boulez. De componist zelf, 86 inmiddels, zal zijn compositie dirigeren.
‘Goed samenwerken met een dirigent is iets fysieks: je ademt samen, hij kent de manier waarop je zingt door en door. Die band moet tijdens de repetitieperiode groeien. Als ik eenmaal op het podium sta, kijk ik nauwelijks nog naar hem. Ik voel zijn aanwezigheid, dat is voldoende’, zei Barbara Hannigan eerder deze zomer in Amsterdam. Het werken met Pierre Boulez moest toen nog beginnen.  
Inmiddels is er tussen beiden een gelukkige liaison opgebloeid. Pierre Boulez, eerder deze week in Parijs: ‘Hoe we volgen wat de ander doet? Eenvoudig: we begrijpen elkaar.’
Zaterdag staan ze samen op het podium van het Concertgebouw: Hannigan, de jonge toverfee van de nieuwe muziek en Boulez, de laatste overlevende onder de titanen van het naoorlogse componeren. Nieuwe werken zijn de afgelopen decennia steeds schaarser geworden. Vaker houdt hij bestaande composities als een work in progress opnieuw tegen het licht. ‘Traditie is zijn grootste vijand, alles moet fris zijn’, vertelt Hannigan. 
Lang voordat de repetities begonnen is ze naar Luzern gereisd. Kijken hoe Boulez werkt met de jonge mensen van het ensemble van de Lucerne Festival Academy, luisteren hoe hij ze wegwijs maakt in Pli selon pli, voelen hoe het stuk beweegt. Daarna in Parijs, met de veteranen van het Ensemble InterContemporain, waar alles op zijn plek viel.
‘Boulez is in topvorm, we hebben de grootste moeite hem bij te benen, wat een feest’, jubelt Hannigan in een sms. En later, aan de telefoon: ‘Pli selon pli is nog altijd een work in progress, een levend organisme. De structurele veranderingen zijn achter de rug maar kleine dingen, een beweging in de violen, een ritmische figuur, past hij ter plekke aan. Ik schrijf het allemaal in de partituur. Niets mag verloren gaat.’
Ze heeft vaker met Boulez gewerkt. In Berlijn hebben ze samen Webern en Bergs Sieben frühe Lieder uitgevoerd, en Le Rossignol van Stravinsky – ‘iedere avond een sprookje’ – maar dit is anders. Pli selon pli, daar droomt ze al van sinds ze het stuk als studente voor het eerst hoorde. Dat was in Londen, in de jaren negentig. Boulez kwam naar het Barbican om het werk te dirigeren, Hannigan zat in de zaal. ‘Ik had de partituur nog nooit gezien, de muziek zelfs nog nooit gehoord maar dat bleek ook helemaal niet nodig. Het stuk is zo ontroerend mooi, met vloeiende, poëtische lijnen. Aan het slot wordt het dramatisch, het gaat maar door en door en door. Alleen al dit te horen: tadadadieieie, dadadadám. De hele avond zat ik aan mijn stoel genageld. Wat een geluk moest het zijn om dit te mogen zingen. En nu is het zover. I’m the girl.’
Die enthousiaste omschrijving staat lijnrecht tegenover de mathematische manier waarop ze het stuk heeft bestudeerd. ‘Het was een intens proces, eenzaam ook. Ik heb het stuk eerder gezongen met het Asko|Schönberg, maar heb de partituur opnieuw gelezen alsof het een hindernisbaan is – het hele parcours met alle struikelblokken. Ik stelde me voor hoe alle onderdelen van mijn stem, tong, kaak, adem, hun werk zouden gaan doen. Pas daarna ben ik begonnen met zingen, heel langzaam. Zestien maten Boulez wisselde ik af met zestien maten uit een aria van Mozart, it’s like crazy! Mozart houdt me in vorm, zorgt dat het vloeiend blijft. De klankschoonheid die bij Mozart vanzelf spreekt, wil ik in Pli selon pli vasthouden. Lachend: ‘In het begin klonk het als een Mozartaria met vreemde noten.’
Bij mij gaan Schubert, Bach, Handel hand in hand met wereldpremières. Ik heb er minstens 75 gedaan. Mijn programma’s hebben thema’s als Madness en Confusion. Ze gaan niet over wanneer een stuk is geschreven maar hoe. Muziek moet uitdagen, je verwarren, alles overhoop halen. Dan wordt je brein extreem actief. Hoe kun je leren van iets eenvoudigs? Anderen zingen het liefst een Messiah of een Matthäus Passion. Webern en Boulez zijn mijn Messiah en mijn Matthäus Passion.

Pli selon pli, portrait de Mallarmé
Pli selon pli is in 1957 ontstaan uit een losse compositie voor sopraan en klein ensemble. Centraal staan drie transparant geïnstrumenteerde Improvisations op sonnetten van Stéphane Mallarmé (1848-1898) waarin de stem een hoofdrol speelt. Het eerste deel en het laatste deel, ‘Don’, de geboorte, en ‘Tombeau’, de dood, zijn voornamelijk instrumentaal. Het opent en sluit zich met een enorme klap: geboorte en dood vormen een eeuwige cirkel.
De titel vond Boulez pas achteraf, in Mallarmé’s Remémoration d’amis Belges. Daarin wandelt de dichter ’s ochtends vroeg door Brugge. Pli selon pli, plooi na plooi, ziet hij in de optrekkende nevels de contouren van de stad zoals ook Boulez pas tijdens het werken aan zijn compositie de vorm en de contouren ervan ontdekte.
ZaterdagMatinee, 24 september. Amsterdam, Concertgebouw. Uitzending om 14.15 uur via Radio 4.   

Biëlla Luttmer  
 
de Volkskrant, 22 september 2011

dinsdag 21 juni 2011

Floris van Bergeijk doet Falstaff in de revisie



In Spanga, een dorp aan de rand van het Fries-Overijselse natuurgebied de Rottige Meente was het vroeger beroerd boeren. Sinds 1989 bloeien er op de zandgrond opera’s van Donizetti en Puccini, Mozart en Saint-Saëns in eigen, tegendraadse ensceneringen van Corina van Eijk. Vanavond gaat haar nieuwe versie van Falstaff in première. Verdi’s zanglijnen zullen zweven boven de eigentijdse noten van de Nederlander Floris van Bergeijk.
De caravans van de zangers, koks, kostuumnaaisters, lichttechnici staan dicht tegen elkaar aan in de wei van boer De Wolff. In de aanleunende boerenschuur schatert de sopraan Francis van Broekhuizen met haar collega Maaike Widdershoven om een grap. Floris van Bergeijk buigt zich over zijn verse partituur van Falstaff rivisto, waarin Verdi´s laatste opera tot het skelet is ontleed en nieuwe, slankere contouren heeft gekregen. Hij wijst naar het team dat het stuk gaat opvoeren: ‘Het zijn fantastische mensen om mee samen te werken. Iedereen voelt zich verantwoordelijk voor het uiteindelijke resultaat. Of hij nou kookt of staat te dirigeren. Dat maak je niet vaak mee. In grotere gezelschappen is het vaak zo dat ieder zijn eigen taak heel serieus neemt maar verder geen verantwoordelijkheid voelt voor het geheel. Hier gaan we er samen keihard voor.’
Van Bergeijk (34) heeft zijn sporen verdiend bij het Rosa Ensemble, het clubje musici rond de Utrechtse slagwerker Daniel Cross. Daar rafelde hij nummers van de blueszanger Captain Beefheart uit elkaar en zette ze op zijn eigen manier weer in elkaar. Decomponeren, noemt hij het procedé, met een knipoog naar ´Decomposing composers´, een nummer van Monty Python. Met opera heeft hij niet zoveel, zeker niet met het laatromantische repertoire, maar de regisseuse Corina van Eijk kwam met een interessant idee. In Spanga, haar eigen operalocatie, wilde ze een nieuwe versie van Falstaff brengen, een Falstaff door de bril van Rosa.
Floris van Bergeijk: ‘Ik had de opera subtiel kunnen arrangeren voor de instrumenten van het Rosa Ensemble, maar dat heb ik niet gedaan. Ik heb hem helemaal herschreven, en zo opnieuw uitgevonden. De zanglijnen en het libretto zijn helemaal intact gelaten maar de orkestpartij heb ik gemaakt, met Verdi in het achterhoofd. De dramatische lijn zit in de zang, die heb ik als rode draad gebruikt. Maar de oorspronkelijke Verdipartituur is een doorlopend ding. Corina en ik wilden de grote muzikale lijn doorbreken. Toen ik in februari 2010 begon te schrijven heb ik geprobeerd iedere dag aan een ander stukje te werken om mezelf te dwingen van moment naar moment te schakelen. Twee andere componisten, Daniel Hamburger en Jelte Heringa, hebben ook korte fragmenten aangeleverd. Al die stukjes heb ik met een soort montagetechniek aan elkaar gelijmd.’
‘Binnen het oeuvre van Verdi neemt Falstaff een bijzondere plaats in. Aan het eind van zijn leven, toen hij alles al had gedaan, dacht hij: nu maak ik precies wat ik wil. Ik schrijf een opera zonder enige concessie te doen. En dat merk je. De drie actes zijn eigenlijk drie liedjes. Het gaat maar door. Er zit geen enkel rustmoment in, hij valt continu over zichzelf heen. Dat alleen al maakt het tot een unieke Verdi-opera.’
‘Het verhaal is gebaseerd op The merry wives of Windsor van Shakespeare. Falstaff is een burleske, bourgondische levensgenieter die vooral aan zichzelf denkt en aan de vrouwen die hij kan krijgen. Aan het eind van de tweede acte nemen die vrouwen hem te grazen. En dan, in de derde acte, begint het verhaaltje opnieuw. Daar gebeurt precies hetzelfde: Falstaff wordt weer in de maling genomen. Uiteindelijk vraagt hij zich af: wie houdt wie nu voor de gek? Tutto nel mondo è burla, alles op de wereld is een grap, zingen ze in de slotfuga. Dat sprak me onmiddellijk aan. Het past bij mijn eigen instelling: ik neem niks serieus, ook mezelf niet, maar die houding neem ik wel degelijk serieus.’
‘Corina heeft haar regie helemaal op mijn muziek gemaakt. Ze heeft dat zo goed gedaan dat het lijkt alsof het andersom is, alsof ik de muziek heb gemaakt op haar regie. Dat is echt tof. De oorspronkelijke Verdi is een fijne vergaarbak van dramatische effecten die we in de muziek, het toneelbeeld, de regie volop benutten. Of, zoals onze dirigent Ezeqiel Menalled roept als we alles uit de kast moeten trekken: take out the mozzarella! Dat is het motto van deze voorstelling.’
Verdi/Van Bergeijk: Falstaff rivisto. Opera Spanga. Peter Michailov, Rosa Ensemble o.l.v. Ezequiel Menalled. Regie: Corina van Eijk. 22/6 tot 3/7. 
de Volkskrant, 21 juni 2011