maandag 14 december 2009

Guillaume Tell met balletten, zonder dansers



De eerste, derde en vierde akte van de opera Guillaume Tell  zijn van Rossini, de tweede is gecomponeerd door God persoonlijk, vond collega operacomponist Gaetano Donizetti. Maar iemand die zijn publiek na vijf uur uitzicht op een koor, een orkest en een rijtje zangers nog niet de zaal uit jaagt, komt zelf ook een heel eind in de richting van het bovenmenselijke. In de ZaterdagMatinee was een concertuitvoering van het werk voldoende om het publiek al in het begin van het laatste bedrijf joelend en trappelend te laten feestvieren. Nog uitzonderlijker: ook de musici van het Radio Filharmonisch Orkest vielen uit hun rol. Zij tikten op hun lessenaars alsof het slotapplaus al was begonnen.  
Rossini speelde in zijn laatste opera hoog spel. Van Schillers toneelstuk over Wilhelm Tell (de Zwitser die bekend is door de appel die hij van het hoofd van zijn zoon moest schieten) maakte hij een compositie die door zijn lengte en de gemeen virtuoze ligging van een aantal aria’s een prooi werd voor snoeiers en knippers. Zeker de vele balletten moesten het vaak ontgelden. In de Matinee greep de Italiaanse dirigent Paolo Olmi juist die balletten aan om de spot te richten op het Radio Filharmonisch Orkest. Nauwkeurig en met een groot gevoel voor kleur wees hij de Hollanders de weg naar Rossiniaanse speelsheid. Het Groot Omroepkoor en de mannen uit het Lets Staatskoor leverden fijn gedetailleerde natuurtafereeltjes.
Bij de solisten zijn vooral de hoge noten van Tells medestrijder Arnold Melcthal berucht. Dat de Amerikaanse tenor John Osborn (hier bekend uit I Puritani en La Juive bij de Nederlandse Opera) ze met een indrukwekkende souplesse aan zijn zwaard reeg, is op zichzelf al bijzonder. Dat ook de rollen van de titelheld Tell (Michele Pertusi), diens zoon Jemmy (Ilse Eerens) en Arnolds geliefde Mathilde (Marina Poplavskaya, eerder in La Traviata bij DNO) en de vele bijrollen met overrompelend inlevingsvermogen werden neergezet, maakt de uitvoering, zeker voor Nederland, uniek.   
Het koppel Pertusi-Osborn had zijn sporen op het gebied van Guillaume Tell al eerder verdiend. In 2007 zongen de heren samen in het nieuwe Auditorium Parco della Musica in Rome onder leiding van Antonio Pappano. Na deze weergaloze Matinee is het ondenkbaar níet thuis te blijven voor de Radio 4-uitzending van deze voorstelling op zaterdag 5 januari.
Rossini, Guillaume Tell. Michele Pertusi, John Osborn, Ilse Eerens, Marina Poplavskaya e.a., Groot Omroepkoor, Mannen van Staatskoor ‘Latvija’, Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Paolo Olmi. Amsterdam, Concertgebouw, 12/12. 
de Volkskrant, 14 december 2009

dinsdag 12 mei 2009

Radu Lupu zet de zintuigen op scherp



Elke keer dat Radu Lupu een concert geeft, wordt de geschiedenis een stukje opgerekt. De woest bebaarde Roemeen, geboren in 1945, speelt piano op een manier die al bijna was verdwenen maar die hij met het ouder worden steeds prominenter terughaalt. Het is een manier die hoort bij een tijd waarin zangers hun kwetsbaarheid toonden, een tijd waarin een orkest kon klinken als een kamermuziekstrijkje, een tijd waarin je niet hoefde te schreeuwen om gehoord te worden.
Lupu heeft met zijn stille klankwereld een groot publiek van liefhebbers opgebouwd. In de serie Meesterpianisten speelde hij voor een uitverkochte zaal drie korte, vroege sonates van Beethoven en de laatste, monumentaal lange Sonate D 960 van Schubert. Het licht was gedempt, de grote Steinwayvleugel tot in de finesses afgeregeld.
De robuuste begeleidingsakkoorden die Beethoven onder de fragiele melodielijn van zijn Sonate op. 14/1 zette, dunde hij uit tot er weinig meer overbleef dan een warm kloppende puls. Pas in de Sonate op. 13, de ‘Pathétique’, liet hij even zijn spierballen rollen.     
Die gedempte toon hield ook in de Schubertsonate stand maar hier kwam er, ook door de lengte van het stuk, een extra dimensie bij. Lupu richtte zijn aandacht op een deel, een frase, een klank en liet die vervolgens weer uitwaaieren naar het geheel. Steeds opnieuw koos hij momenten die hij uitlichtte, niet door zijn stem te verheffen maar juist door een andere tere tint te kiezen uit zijn oneindig verfijnde palet. Door die detaillering zette hij de zintuigen op scherp en liet hij de tijd stilstaan.  
Pas tijdens zijn laatste toegift, Schuberts Impromptu op. 90/2, bracht een rinkelend mobieltje de zaal weer terug in het hier en nu.  
Beethoven, Schubert. Radu Lupu, piano. Amsterdam, Concertgebouw, 10/5. 
de Volkskrant, 12 mei 2009